ECLI:NL:GHARL:2020:9407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.274.789/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verzoek tot scheiding van tafel en bed met betrekking tot ouderschapsplan en alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot scheiding van tafel en bed. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank Midden-Nederland in haar verzoek tot echtscheiding. De vrouw had verzocht om de scheiding van tafel en bed uit te spreken en om afspraken over de wederzijdse verdeling op te nemen in de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank had echter geoordeeld dat de vrouw niet de benodigde documenten, waaronder een ouderschapsplan, had overgelegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat het niet mogelijk was om het ouderschapsplan te overleggen, omdat de man Nederland had verlaten en zijn adres onbekend was. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet gemotiveerd heeft beslist op het verzoek van de vrouw om haar verzoek tot scheiding van tafel en bed in behandeling te nemen zonder het ouderschapsplan. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en draagt de vrouw op om het gewijzigde verzoek aan de man te laten betekenen, met een deadline van 7 januari 2021. De zaak zal daarna in beginsel op de stukken worden afgedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.789/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 493096)
beschikking van 12 november 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.H.R. van Heeks te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende op een onbekend adres,
verder te noemen: de man.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 10 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 februari 2020;
  • een akte van depot, ingekomen op 28 februari 2020;
  • een journaalbericht van mr. Van Heeks van 18 maart 2020 met productie(s);
  • een journaalbericht van mr. Van Heeks van 13 mei 2020 met productie(s);
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming van 30 juni 2020;
  • een fax van mr. Van Heeks van 12 oktober 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 oktober 2020 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus waren de vrouw en haar advocaat aanwezig via een Skype-verbinding.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in 1] 2009 te [B] gehuwd, naar de vrouw stelt in algehele gemeenschap van goederen. De man heeft de Zimbabwaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlands nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in ] 2011 en
  • [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in ] 2018.
3.3
Bij verzoekschrift in eerste aanleg heeft de vrouw -voor zover hier van belang- verzocht de scheiding van tafel en bed uit te spreken en met betrekking tot de wederzijdse verdeling afspraken op te nemen als onderdeel van de echtscheidingsbeschikking en gewaarmerkt aan te hechten aan de in de te wijzen beschikking.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt bij -naar het hof begrijpt- beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en vast te stellen dat het eerdere verzoek van de vrouw ontvankelijk is, dan wel als zodanig behandeld dient te worden.
4.3
Bij journaalbericht van 18 maart 2020 heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd en verzoekt zij, naar het hof begrijpt in aanvulling op het hiervoor onder 4.2 vermelde verzoek voorts: “het genoemde in de eerdere procedure te weten de wederzijdse verdeling en afspraken opgenomen in het convenant waarbij de man slechts mondeling toestemming heeft gegeven op te nemen in de beschikking, zijnde de volgende:
1. Partijen doen over en weer afstand van partneralimentatie.
Bijdragen kinderalimentatie: in overleg (zover mogelijk);
2. Peildatum verdeling op 1 december 2019;
3. Partijen hebben in overleg de inboedel van de echtelijke woning verdeeld;
4. Partijen hebben in overleg het saldo van de gemeenschap verdeeld na betaling van alle
openstaande kosten en schulden;
5. Alle baten en lasten ontstaan na de peildatum komen voor rekening van de partij die het
betreft;
6. Partijen verlenen elkaar vrijwaring en decharge vanaf peildatum.”

5.De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het internationale karakter van deze zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht.
5.2
Ingevolge artikel 3 lid 1, aanhef en sub a, van de hier toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken tot scheiding van tafel en bed en echtscheiding, omdat de echtgenoten hun laatste (gezamenlijke) gewone verblijfplaats in Nederland hebben en de vrouw hier nog altijd verblijft.
5.3
Op de verzoeken is ingevolge artikel 10:56 Burgerlijk Wetboek (BW) het Nederlandse recht toepasselijk.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
De vrouw heeft in eerste aanleg -en voor zover hier van belang- verzocht tussen de man en de vrouw de scheiding van tafel en bed uit te spreken en met betrekking tot de wederzijdse verdeling afspraken op te nemen als onderdeel van de echtscheidingsbeschikking en gewaarmerkt aan te hechten aan de in dezen te wijzen beschikking. De vrouw stelt hierbij dat de man en de vrouw gezamenlijk de gevolgen van de scheiding van tafel en bed hebben besproken en dat de man mondeling heeft aangegeven akkoord te gaan. Vervolgens heeft de man niets meer laten horen waarna is gebleken dat de man om persoonlijke redenen Nederland heeft verlaten zonder vermelding van adres en/of telefoonnummer. Omdat de vrouw als gevolg hiervan het, door beide partijen ondertekende, ouderschapsplan in redelijkheid niet meer kon aanleveren heeft ze een beroep gedaan op artikel 815 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.5
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en stelt dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan het beroep van de vrouw op artikel 815 lid 6 Rv.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
5.7
Ingevolge artikel 815 lid 2 sub a Rv dient een verzoekschrift tot scheiding van tafel en bed een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Op grond van lid 3 van artikel 815 Rv worden in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken opgenomen over:
de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken verdelen of het recht en de verplichting tot omgang vormgeven;
de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
5.8
Op grond van artikel 815 lid 6 Rv kan, indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
5.9
In eerste aanleg heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken omdat ze de ontbrekende bescheiden niet binnen de gestelde termijn had overgelegd. Uit de bestreden beschikking blijkt niet om welke ontbrekende bescheiden het specifiek gaat maar het hof neemt aan dat dit het ouderschapsplan betreft nu de andere bescheiden die noodzakelijk waren om het verzoek in behandeling te nemen blijkens het procesdossier uit eerste aanleg waren ingediend.
5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet (gemotiveerd) heeft beslist op het verzoek van de vrouw haar verzoek tot scheiding van tafel en bed in behandeling te nemen zonder overlegging van het ouderschapsplan op grond van artikel 815 lid 6 Rv. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat het ten tijde van de procedure in eerste aanleg redelijkerwijs niet mogelijk was om een ouderschapsplan te overleggen aangezien de man Nederland had verlaten en er geen adres en/of telefoonnummer van hem bekend was. Derhalve slaagt het beroep van de vrouw.
5.11
Inmiddels heeft de vrouw bij journaalbericht van 13 mei 2020 een kopie van een door haar en de man getekend echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan overgelegd. Daarbij heeft de vrouw naar het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd toegelicht dat het niet mogelijk is om de originele bescheiden van voornoemde stukken over te leggen omdat het nog steeds niet duidelijk is waar de man zich bevindt en er maar sporadisch contact met hem te krijgen is.
5.12
Omdat de vrouw echter haar verzoeken aan het hof bij journaalbericht van 18 maart 2020 heeft gewijzigd en het ter zitting is gebleken dat dit gewijzigde verzoek nog niet is betekend aan de man dient de (advocaat van de) vrouw alsnog voor betekening van het gewijzigde verzoek aan de man zorg te dragen, op de in de wet voorgeschreven wijze. Het hof zal de zaak daarom aanhouden in afwachting van de betekening van het gewijzigde verzoek aan de man.
5.13
Derhalve beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
10 februari 2020;
alvorens verder te beslissen:
draagt de vrouw op om, op de in de wet voorgeschreven wijze en uiterlijk op 7 januari 2021, het gewijzigde verzoek van de vrouw van 18 maart 2020 aan de man te laten betekenen;
bepaalt dat de zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.A.F. Veenstra en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 12 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.