ECLI:NL:GHARL:2020:9326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
200.278.409
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg contractuele beëindigingsvergoeding van vóór invoering Wwz op basis van de kantonrechtersformule

In deze zaak gaat het om de uitleg van de contractuele beëindigingsvergoeding van een werknemer, [verzoeker], die in dienst was bij de coöperatieve vereniging van opticiens Het Centrop U.A. Het geschil ontstond na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op de e-grond, waarbij [verzoeker] een vergoeding van € 70.286,83 kreeg toegewezen, gebaseerd op de transitievergoeding. [verzoeker] ging in hoger beroep en verzocht om toekenning van de contractuele vergoeding op basis van de kantonrechtersformule, die hij berekende op € 243.793,- bruto. Het Centrop verzocht in incidenteel hoger beroep om handhaving van de ontbinding en stelde dat [verzoeker] geen recht had op enige vergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte op de e-grond had ontbonden en dat [verzoeker] recht had op de contractuele beëindigingsvergoeding. Het hof volgde de uitleg van [verzoeker] dat artikel 14 van de arbeidsovereenkomst hem recht gaf op de vergoeding conform de laatst geldende kantonrechtersformule, ondanks de invoering van de Wwz. Het Centrop had niet aangetoond dat de uitzonderingssituaties van artikel 14.3 zich voordeden, waardoor [verzoeker] recht had op de volledige contractuele vergoeding. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter voor zover deze de vergoeding betrof en veroordeelde Het Centrop tot betaling van € 243.793,- bruto aan [verzoeker]. Daarnaast werd Het Centrop veroordeeld tot betaling van € 240,- voor uitstaande declaraties en in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.409
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8193173)
beschikking van 2 november 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker en verweerder in het tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. C.W.H. Houg,
tegen:
de coöperatieve vereniging van opticiens Het Centrop U.A.,
gevestigd te Velp,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster en verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: Het Centrop,
advocaat: mr. T.B. Vandeginste

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
17 februari 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het verzoekschrift in hoger beroep, ter griffie ontvangen op 15 mei 2020, met producties;
- het verweerschrift, tevens verweerschrift in incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, met producties;
- de op 30 september 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij Het Centrop pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald.
2.3
[verzoeker] verzoekt in het principaal hoger beroep primair tot toekenning van de contractuele vergoeding op basis van de laatstelijk geldende kantonrechtersformule ter hoogte van € 243.793,- bruto, subsidiair tot toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van € 173.506,17 bruto. Daarnaast verzoekt hij veroordeling van Het Centrop tot betaling van uitstaande declaraties ter hoogte van € 1.103,73 netto en van de kosten van juridische bijstand.
2.4
Het Centrop verzoekt in het incidenteel hoger beroep handhaving van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2020, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 onder e BW (de e-grond), subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW (de g-grond), met verklaring voor recht dat [verzoeker] geen aanspraak heeft op enige vergoeding. Daarnaast verzoekt [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van het bruto bedrag dat Het Centrop aan hem heeft voldaan en hem te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.5
In het incidenteel hoger beroep heeft [verzoeker] verzocht dat beroep af te wijzen, onder veroordeling van Het Centrop in de kosten van beide instanties, zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep.

3.3. De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep

Inleiding
3.1
Het Centrop is een inkoopvereniging voor zelfstandig gevestigde opticiens. [verzoeker] (geboren [in] 1966) is [in] 2005 in dienst getreden van Het Centrop. Hij werkte daar vanaf 1 januari 2007 als directeur tegen een salaris van € 12.202,57 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 14 een beëindigingsvergoeding. Dit artikel luidt:

Artikel 14:Vergoeding beëindiging arbeidsovereenkomst
14.1.
.
Teneinde bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij voorbaat geschillen te voorkomen omtrent de hoogte van een (schade)vergoeding, komen de werknemer en de werkgever reeds nu voor alsdan het navolgende overeen, welke regeling de werknemer en werkgever uitdrukkelijk als vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW aanmerken. Het gevolg daarvan is dat een lagere of hogere (schade)vergoeding is uitgesloten.
14.2.
.
De vergoeding bedraagt bij een beëindiging voor 1 januari 2008 drie maanden brutosalaris vermeerderd met vakantietoeslag. De vergoeding bedraagt bij een beëindiging tussen 1 januari 2008 en 1 november 2008 zes maanden brutosalaris vermeerderd met vakantietoeslag. Hierna zal een vergoeding verschuldigd zijn overeenkomstig de alsdan geldende Aanbevelingen voor procedures ex artikel 7:685 BW (vastgesteld door de Kring van Kantonrechters) waarbij de factor C is vastgesteld op 1.
14.3.
.
De vergoeding als omschreven in het vorige lid is niet verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer wordt beëindigd:
a.
a) wegens ziekte van de werknemer gedurende een periode van twee jaar of langer,
b) ten gevolge van ontslag op staande voet wegens onverwijld medegedeeld dringende reden in de zin der wet of door middel van een ontbinding wegens een dringende reden in de zin van art. 7:685 BW. (…)”.
[verzoeker] is op 25 maart 2019 vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Het Centrop heeft de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair op de e-grond, subsidiair op de g-grond.
Het geschil en de beslissing
3.2
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst op de e-grond ontbonden per 1 april 2020 en [verzoeker] een bedrag van € 70.286,83 als overeengekomen vergoeding (berekend ter hoogte van de transitievergoeding) toegekend. [verzoeker] betoogt in het principaal hoger beroep dat deze vergoeding te laag is: hij heeft recht op de volledige contractuele vergoeding. In het incidenteel hoger beroep stelt Het Centrop zich op het standpunt dat zij in het geheel geen vergoeding verschuldigd is, omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] de volledige contractuele vergoeding, op basis van de laatst geldende kantonrechtersformule met factor C=1, toekomt. Het hof legt die beslissing hierna uit.
Contractuele vergoeding: uitleg artikel 14 arbeidsovereenkomst
3.3
De kern van het geschil vormt de uitleg van artikel 14.2 van de arbeidsovereenkomst (zie voor de tekst 3.1). Voor de uitleg van deze bepaling gaat het niet alleen om de tekst, maar is maatgevend wat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst over en weer hebben bedoeld en hebben mogen begrijpen. Dit tegen de achtergrond van de overige inhoud van de overeenkomst, de hoedanigheid van partijen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen.
3.4
De arbeidsovereenkomst, en dus ook artikel 14, is opgesteld door (de advocaat van) Het Centrop. [verzoeker] stelt dat de bedoeling van artikel 14 was om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Het Centrop discussies te voorkomen en op voorhand duidelijkheid te verschaffen over de in dat geval verschuldigde vergoeding. Het Centrop erkent die bedoeling, die ook in een schriftelijke verklaring is bevestigd door de toenmalig voorzitter van het bestuur. Daarnaast blijkt deze bedoeling uit de tekst van artikel 14, waarin met zoveel woorden is beschreven dat de regeling uitdrukkelijk wordt aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst en wordt vermeld: “
Het gevolg daarvan is dat een lagere of hogere (schade)vergoeding is uitgesloten”.
3.5
Vaststaat dat de uitzonderingssituaties van artikel 14.3 zich niet voordoen. Dit betekent dat [verzoeker] recht heeft op de vergoeding van artikel 14.2. De vraag die partijen verdeeld houdt is wat die vergoeding inhoudt na invoering van de Wwz per 1 januari 2015, waardoor de kantonrechtersformule is komen te vervallen. [verzoeker] stelt dat uit artikel 14 volgt dat hij aanspraak heeft op een vergoeding conform de laatst geldende kantonrechtersformule. Het Centrop daarentegen leidt uit de woorden “
alsdan geldende” af dat er in die situatie in het geheel geen vergoeding verschuldigd is. De kantonrechtersformule gold niet meer, dus kan er volgens het Centrop geen vergoeding worden berekend en vallen partijen terug op het wettelijk systeem. Subsidiair betoogt Het Centrop dat het artikel zo moet worden uitgelegd dat de vergoeding van artikel 14 gelijk is aan de transitievergoeding, omdat is uitgegaan van de neutrale variant C=1 en de transitievergoeding in plaats is gekomen van de kantonrechtersformule.
3.6
Het hof volgt de uitleg van [verzoeker] . Met de Wwz is een geheel nieuw systeem van vergoedingen in het leven geroepen, met als kern een wettelijk recht op een transitievergoeding in alle gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst (behoudens enkele in de wet genoemde uitzonderingen) en een recht op een additionele billijke vergoeding in geval van ernstige verwijtbaarheid van de werkgever. In het oude systeem was de vergoeding op basis van de kantonrechtersformule, anders dan de transitievergoeding, geen wettelijk recht dat gold in alle gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar slechts in geval van ontbinding door de kantonrechter indien de kantonrechter daar aanleiding voor zag. De transitievergoeding is een vaste, wettelijk bepaalde vergoeding waarin, uitzonderingen daargelaten, geen ruimte bestaat voor een redelijkheidstoets.
Bij de kantonrechtersformule lag dat anders. Die formule kende een C-factor die de rechter de vrijheid gaf om op basis van alle feiten en omstandigheden een hogere dan wel lagere vergoeding toe te kennen. Daarnaast bestond het kennelijk onredelijk ontslag, dat in het geval aan de daarvoor geldende voorwaarden was voldaan kon uitmonden in een vergoeding. Anders dan Het Centrop stelt is de transitievergoeding daarom niet vergelijkbaar met de kantonrechtersformule en is die daarvoor ook niet (uitsluitend) in de plaats gekomen.
3.7
In geval een oudere afspraak over een beëindigingsvergoeding tussen werknemer en werkgever gold, voorziet de Wwz in het ‘Besluit overgangsrecht transitievergoeding’ in een regeling om te voorkomen dat de werkgever èn die overeengekomen vergoeding èn de transitievergoeding verschuldigd is. In artikel 3 van dat besluit is geregeld dat de werkgever in dat geval de werknemer de keuze moet geven tussen de contractuele vergoeding of de transitievergoeding. Vaststaat dat Het Centrop dat niet heeft gedaan, naar zij betoogt vanwege haar standpunt dat artikel 14 geen basis voor enige vergoeding meer biedt. Die uitleg leidt, gezien de onder 3.4 genoemde bedoeling van artikel 14, niet tot een voor de hand liggend rechtsgevolg. De bedoeling was immers om [verzoeker] , ter vermijding van geschillen daarover, een vergoeding toe te kennen bij ontslag ter hoogte van de toenmalige kantonrechtersformule op basis van C=1. Met de woorden “
alsdan geldende” is beoogd om aan te sluiten bij de op moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst geldende kantonrechtersformule. Partijen hebben bij het opstellen van de overeenkomst niet (kunnen) voorzien dat de kantonrechtersformule, althans als door kantonrechters te hanteren richtlijn, ten gevolge van de herziening van het wettelijk systeem helemaal zou komen te vervallen. [verzoeker] stelt overigens terecht dat de kantonrechtersformule in de rechtspraktijk, vooral bij onderhandelingen, nog wel wordt gehanteerd. Dat artikel 14 geen enkele aanspraak op een vergoeding meer zou bieden, zoals Het Centrop stelt, verhoudt zich niet met de bedoeling van partijen. Een redelijke uitleg, tegen de achtergrond van de bedoeling van partijen en de achtergrond van de wijziging van het wettelijk systeem zoals onder 3.6 benoemd, brengt daarom mee dat artikel 14 [verzoeker] recht geeft op een vergoeding ter hoogte van de laatst geldende kantonrechtersformule. Ook de subsidiaire uitleg van Het Centrop, te weten dat artikel 14 leidt tot toekenning van een transitievergoeding, ligt niet voor de hand. De transitievergoeding is immers een wettelijk recht en daarover hoeven partijen niets af te spreken. Dat betekent dat het (slechts) overeenkomen van een transitievergoeding niet strookt met de bedoeling van artikel 14, te weten voorkomen van geschillen in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.8
Het Centrop heeft de berekening van de hoogte van de contractuele beëindigingsvergoeding op basis van de laatst geldende kantonrechtersformule met correctiefactor C=1 niet betwist. De conclusie luidt dat het primaire verzoek van [verzoeker] toewijsbaar is.
Ontbinding e-grond
3.9
In het incidenteel hoger beroep stelt Het Centrop dat het handelen en nalaten van [verzoeker] ernstig verwijtbaar is. Zij heeft primair om ontbinding op de e-grond verzocht en de kantonrechter had daar eerst over moeten oordelen. Ten onrechte heeft de kantonrechter de primaire grondslag onbesproken gelaten en de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond, aldus Het Centrop.
3.1
Het hof oordeelt dat Het Centrop bij deze bezwaren geen belang heeft. Een werkgever kan belang hebben bij de beoordeling van de verwijtbaarheid van handelen of nalaten van de werknemer, omdat bij
ernstigeverwijtbaarheid geen transitievergoeding verschuldigd is of vanwege andere redenen. Het eerstgenoemde belang speelt in deze zaak echter niet, omdat partijen in artikel 14 een contractuele beëindigingsvergoeding zijn overeengekomen en (ernstige) verwijtbaarheid in lid 4 niet is opgenomen als een van de uitzonderingsgronden. De vraag of [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doet dus niet ter zake, omdat hij op grond van artikel 14 van de arbeidsovereenkomst ook bij ernstig verwijtbaar handelen aanspraak heeft op de contractuele beëindigingsvergoeding. Het Centrop heeft niet voldoende toegelicht dat zij vanwege andere redenen belang heeft bij ontbinding op de e-grond. Voor zover Het Centrop heeft willen aanvoeren dat de kantonrechter gehouden is om altijd eerst de primaire grondslag van een ontbindingsverzoek te behandelen onderschrijft het hof deze visie niet. De kantonrechter heeft de vrijheid om het verzoek op één van de door de werkgever aangedragen grondslagen toe te wijzen.
Overige verzoeken
3.11
[verzoeker] verzoekt om betaling van door hem ingediende declaraties ter hoogte van € 1.103,73. Ter zitting is gebleken dat de declaraties inmiddels zijn betaald met uitzondering van een bedrag van € 240,-. Het Centrop heeft dat bedrag ingehouden, omdat zij een handprinter op haar kantoor had aangetroffen waarvan zij de bestemming niet kende. Deze is door [verzoeker] aangeschaft. [verzoeker] heeft daar tegenover gesteld dat die handprinter wel degelijk voor Het Centrop was/is en dat hem nooit is gevraagd waar deze voor was.
3.12
Het hof oordeelt dat Het Centrop niet op deze manier eenzijdig een bedrag van € 240,- kon inhouden. [verzoeker] kon uit hoofde van zijn functie apparatuur ten behoeve van Het Centrop bestellen en het gaat niet aan om de handprinter, mogelijk zonder overleg, aan [verzoeker] toe te sturen, terwijl hij stelt dat de handprinter bestemd voor en eigendom van Het Centrop is. Het Centrop moet daarom dit bedrag alsnog aan [verzoeker] vergoeden. Het hof gaat er vanuit dat [verzoeker] daar tegenover de handprinter aal Het Centrop zal retourneren.
3.13
Voor toekenning van de kosten voor juridische bijstand aan [verzoeker] naast de contractuele beëindigingsvergoeding ziet het hof geen aanleiding. Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst biedt daarvoor geen grondslag. Ook op grond van artikel 7:611 dan wel 6:162 BW zijn deze kosten niet toewijsbaar. Het feit dat Het Centrop zich op het standpunt stelde dat er geen vergoeding verschuldigd was vanwege de door haar bepleite uitleg van artikel 14, levert geen handelen in strijd met artikel 7:611 BW dan wel 6:162 BW op. Deze post wordt afgewezen.

4.Slotsom

4.1
De grieven in het principaal hoger beroep slagen en de grieven in het incidenteel hoger beroep falen. De beschikking van de kantonrechter zal worden vernietigd, voor zover het de toegekende vergoeding in het voorwaardelijk tegenverzoek betreft. Deze gedeeltelijke vernietiging brengt geen wijziging in de compensatie van de proceskosten.
4.2
Het Centrop wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [verzoeker] voor het principaal hoger beroep vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en € 2.148,- (2 punten tarief II) aan salaris voor zijn advocaat en voor het incidenteel hoger beroep op € 1.074,-. (1 punt tarief II) aan salaris voor zijn advocaat.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem van 17 februari 2020, behoudens voor zover Het Centrop is veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een vergoeding van € 70.286,83 bruto en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt Het Centrop om [verzoeker] de contractuele vergoeding ter hoogte van € 243.793,- bruto te betalen;
veroordeelt Het Centrop om aan [verzoeker] een bedrag van € 240,- ter zake van uitstaande declaraties te betalen;
veroordeelt Het Centrop in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 332,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, L.R. van Harinxma thoe Slooten en R.J.A. Dil en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2020.