ECLI:NL:GHARL:2020:9138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
21-004300-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging van ex-partner en nieuwe partner

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van zijn ex-vriendin en de ex-vriend van zijn nieuwe partner. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2019 in Nederland de benadeelde partijen heeft bedreigd via een filmpje op Facebook, waarin hij dreigende woorden heeft toegevoegd. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is toegewezen tot een bedrag van € 832,- en de vordering van [benadeelde partij2] tot € 250,-. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreiging en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004300-19
Uitspraak d.d.: 6 november 2020
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2019 met parketnummer 16-090098-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-137834-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van feit 1 en oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van € 832,- vermeerderd met de wettelijke rente, veroordeling van verdachte in het betalen van de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 594,93 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] heeft de advocaat-generaal gevorderd om deze toe te wijzen tot een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en heeft het onder 1 tenlastegelegde bewezen verklaard. De politierechter heeft verdachte daarvoor een taakstraf opgelegd voor de duur van 30 uren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van € 504,93. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] is toegewezen tot een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente, de rest van de vordering is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] dreigend in een filmpje op Facebook de woorden toe te voegen “mijn dochter, haar zoon komt terug. Fuck met ons, we vermoorden jullie”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 januari 2019 te [plaats] [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] dreigend in een filmpje op Facebook de woorden toe te voegen “mijn dochter, haar zoon komt terug. Fuck met ons, we vermoorden jullie”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] . Zij zijn respectievelijk verdachtes ex-vriendin en de ex-vriend van verdachtes nieuwe partner. Door op een dergelijke wijze op te treden heeft verdachte bij deze slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 15 september 2020 – in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer wegens soortgelijke delicten.
Het hof acht een taakstraf voor de duur van 30 uren een passende en geboden afdoening. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 832,-. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van proceskosten ten belope van € 1.262,33. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,- en de proceskosten zijn toegewezen tot € 504,93. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering evenals de oorspronkelijke gevorderde proceskosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dit betreft € 582,- materiële schade wegens het afbreken van een opleiding en € 250,- immateriële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij heeft daarnaast proceskosten gevorderd à € 1.262,33,- bestaande uit het honorarium van zijn advocaat van (5 uren à € 195,- =) € 975,- vermeerderd met kantoorkosten (van 7 % =) € 68,25. Verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld tot betalen van de proceskosten van de benadeelde partij. Deze worden begroot op een bedrag van € 504,93. Dit betreft tweemaal het uurtarief van zijn advocaat à
€ 195,- met 7 % kantoorkosten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Zij heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dit betreft € 250,- aan immateriële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland van 9 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete, parketnummer 05-137834-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen
hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 832,- (achthonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 582,- (vijfhonderdtweeëntachtig euro) materiële schade en
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 504,93 (vijfhonderdvier euro en drieënnegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 832,- (achthonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 582,- (vijfhonderdtweeëntachtig euro) materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
5 (vijf) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 januari 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2018, parketnummer 05-137834-18, te weten van:
een
geldboetevan
€ 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 6 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.