ECLI:NL:GHARL:2020:9133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
21-004021-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering waarbij de officier van justitie had verzocht om de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 30.000,-. De betrokkene was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. Tijdens de zitting op 23 oktober 2020 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de misdrijven waarvoor de betrokkene was veroordeeld, hebben geleid tot het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel. Daarom heeft het hof de vordering tot ontneming van het vermeende voordeel afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de vordering tot betaling aan de staat werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in ontnemingszaken en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel is verkregen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004021-19
Uitspraak d.d.: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2019 met parketnummer 18-059475-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en oplegging aan betrokkene van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van
€ 30.000,- . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2019 (parketnummer 18-059475-19) veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking.
Uit het strafdossier en de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de misdrijven ter zake waarvan betrokkene bij voornoemd vonnis is veroordeeld of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 6 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.