Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden] c.s.,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een burengeschil over een erfafscheiding en de vraag of een van de partijen door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond. De appellant, eigenaar van een perceel aan de [b-straat2] te [A], heeft plannen om zijn woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen, waarbij hij een damwand als erfafscheiding wil plaatsen. De geïntimeerden, eigenaren van een aangrenzend perceel aan de [a-straat1] te [A], stellen dat de strook grond tussen hun perceel en dat van de appellant door verjaring aan hen toebehoort. In kort geding is de vraag aan de orde welke werkzaamheden de appellant mag uitvoeren.
De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, waar de voorzieningenrechter op 8 april 2019 een vonnis heeft gewezen. De geïntimeerden hebben de appellant in kort geding gedagvaard en vorderden onder andere dat hij de door hem verwijderde heg zou herplaatsen en dat hij zou worden verboden om de door hen in gebruik zijnde tuin te betreden. De appellant heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd dat de geïntimeerden hem zouden moeten toestaan zijn werkzaamheden uit te voeren.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van beide partijen besproken. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerden bij het normaal gebruik van hun tuin zwaarder wegen dan het belang van de appellant om de damwand op de door hem gewenste plek te plaatsen. Het hof heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat de bodemrechter in de hoofdprocedure de geïntimeerden in hun standpunt zal volgen, en heeft de vorderingen van de appellant afgewezen. Het hof heeft de appellant verboden de betwiste strook grond te betreden en heeft hem veroordeeld in de proceskosten.