ECLI:NL:GHARL:2020:8701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.266.767
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van managementovereenkomst na overdracht van aandelen en vordering tot betaling van managementfee

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van Fleaureijn Beheer B.V. tegen Park Point Benelux B.V. Fleaureijn, de appellante, was tot 9 augustus 2018 houdster van 50 aandelen in Park Point, terwijl Maralito Beheer B.V. de overige 50 aandelen bezat. De partijen hebben in 2018 besloten om niet langer samen verbonden te zijn aan Park Point, wat resulteerde in een koopovereenkomst op 6 juli 2018, waarbij Maralito de aandelen van Fleaureijn overnam. De managementovereenkomst tussen Fleaureijn en Park Point werd echter niet expliciet beëindigd in deze overeenkomst.

Fleaureijn heeft na de overdracht van de aandelen een factuur gestuurd aan Park Point voor een managementfee over de periode van 1 juli 2018 tot en met 9 augustus 2018. Park Point betwistte de verschuldigdheid van deze fee, stellende dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 was beëindigd. Het hof oordeelde dat de managementovereenkomst niet expliciet was beëindigd en dat de vordering van Fleaureijn tot betaling van de managementfee terecht was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Gelderland en wees de vordering van Fleaureijn toe, inclusief de wettelijke handelsrente vanaf 9 september 2018.

Het hof oordeelde verder dat Park Point in de kosten van beide instanties werd veroordeeld, en dat de kosten voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 27 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.767
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 7247934)
arrest van 27 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fleaureijn Beheer B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Fleaureijn,
advocaat: mr. M.B. Bollen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Park Point Benelux B.V.,
gevestigd te Rheden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Park Point,
advocaat: mr. T.W. Konings.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:9232) hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van 13 december 2019;
- de memorie van grieven met de producties 10 en 11;
- de memorie van antwoord.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten die zijn ontleend aan het vonnis van 17 juli 2019 onder 2.1-2.7.
2.2
Fleaureijn is een vennootschap die tot 9 augustus 2018 houdster was van 50 aandelen in het geplaatste kapitaal van Park Point. [A] (hierna: [A] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van Fleaureijn.
2.3
Maralito Beheer BV (hierna: Maralito) was tot 9 augustus 2018 houdster van de overige 50 aandelen in het geplaatste kapitaal van Park Point. [B] (hierna: [B] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van Maralito.
2.4
[A] en [B] waren bestuurders van Park Point.
2.5
Op enig moment in 2018 hebben [A] en [B] besloten niet langer - via hun vennootschappen Fleaureijn respectievelijk Maralito – nog samen verbonden te willen zijn aan Park Point. In dat kader hebben Fleaureijn en Maralito op 2 juli 2018 ieder een bod uitgebracht op de aandelen van de andere aandeelhouder met de afspraak dat de hoogste bieder de aandelen van de ander zal overnemen. Maralito heeft het hoogste bod uitgebracht met als resultaat dat zij de aandelen van Fleaureijn zal kopen en dat Fleaureijn en [A] uit ParkPoint zal treden. De afspraken over deze koop en uittreding zijn vastgelegd in de koopovereenkomst van 6 juli 2018.
2.6
De koopovereenkomst van 6 juli 2018 houdt onder meer het volgende in:
“KOOPPRIJS EN BETALING
(…)
(…)
Partijen verlenen elkaar middels ondertekening van deze Overeenkomst over en weer finale kwijting na voldoening van al hetgeen Koper aan Verkoper op grond van deze Overeenkomst (nog) aan Verkoper is verschuldigd, met dien verstande dat koper zich het recht voorbehoudt om Verkoper aansprakelijk te stellen voor mogelijke onregelmatigheden van de zijde van Verkoper die zich (uitsluitend) in juni 2018 zouden hebben voorgedaan.. (…)

5.LEVERING

5.1
Op de leveringsdatum zullen ten kantore van de Notaris de volgende handelingen worden verricht:
(…)
Op de Leveringsdatum zal de heer [A] worden ontslagen als statutair bestuurder van de Vennootschap, waarbij voor zover nodig iedere verdere (uitvoerende) overeenkomst met de heer [A] zal worden beëindigd.
(…)

7.DIVERSEN

(…)

7.4
Deze Overeenkomst bevat alle afspraken tussen Partijen met betrekking tot de onderhavige transactie en treedt in de plaats van alle eerdere schriftelijke en mondelinge afspraken welke Partijen ter zake hebben gemaakt.”
2.7
Fleaureijn heeft de aandelen in Park Point op 9 augustus 2018 aan Maralito geleverd.
2.8
Op 9 augustus 2018 heeft Fleaureijn aan Park Point een factuur voor de managementfee over de periode 1 juli 2018 tot en met 9 augustus 2018, totaal € 10.929,02 (incl.BTW) gestuurd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van 17 juli 2019 voor zover in conventie gewezen en betreft dus alleen de vordering van Fleaureijn ter zake de door Park Point verschuldigde managementfee over de periode 1 juli 2018 - 9 augustus 2018. Park Point betwist deze managementfee verschuldigd te zijn.
3.2
Anders dan Park Point stelt is grief 1 voldoende duidelijk en concreet om daarop inhoudelijk te kunnen responderen hetgeen mede volgt uit het de inhoudelijke reactie van Park Point. Ook ziet het hof geen aanleiding om, zoals Park Point onder randnummer 16 van de memorie van antwoord betoogt, passages uit de memorie van grieven buiten beschouwing te laten. De door Park Point geconstateerde onjuistheden in de memorie van grieven betreffen vergissingen/slordigheden. Op geen enkele wijze is gebleken dat hier sprake is geweest van opzettelijk/bewust gemaakte fouten.
3.3
In het algemeen wordt een managementovereenkomst gesloten tussen vennootschappen waarbij de ene vennootschap aan de andere vennootschap een functionaris ter beschikking stelt. De overgelegde facturen waarbij Fleaureijn aan Park Point de managementvergoeding in rekening brengt lijken erop te wijzen dat partijen dit ook aldus hebben vorm gegeven. Bij de beoordeling van de vordering tot betaling van de managementvergoeding gaat het hof echter met de kantonrechter uit van een (mondelinge) managementovereenkomst tussen [A] en Park Point en dat Fleaureijn - de vennootschap van [A] - in deze procedure de vordering van [A] op eigen naam als lasthebber van [A] - probeert te incasseren. Het hof sluit zich hiervoor aan bij hetgeen de kantonrechter in het vonnis onder 5.1 en 5.2 heeft overwogen.
3.4
De managementovereenkomst tussen [A] en Park Point kwalificeert als een overeenkomst van opdracht (art.7:400 BW). Uit productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie kan worden afgeleid dat Park Point ingevolge deze overeenkomst van opdracht aan [A] maandelijks een managementfee verschuldigd is van
€ 7.000,- excl.BTW.
3.5
Tegen de vordering van Fleaureijn voert Park Point aan dat de overeenkomst tussen [A] en Park Point per 1 juli 2018 is beëindigd, hetgeen Fleaureijn gemotiveerd betwist. Het betreft een bevrijdend verweer van Park Point waarvan ingevolge art. 150 Rv de stelplicht en bewijslast op Park Point rust.
3.6
Vast staat dat partijen niet expliciet hebben gesproken over de beëindiging van de managementovereenkomst per 1 juli 2018. Het hof verwijst hiervoor naar de aanvullende verklaring van [C] (productie 9 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overleggen productie). In de door de advocaat van Maralito en Park Point opgestelde Overeenkomst voor de koop en verkoop van aandelen in Park Point Benelux B.V. is dit ook niet met zoveel woorden opgenomen
.Uit art. 5.1 onder d van de koopovereenkomst leidt het hof af dat de managementovereenkomst gelijk met het bestuurderschap op de leveringsdatum - 9 augustus 2018 - zal worden beëindigd. Park Point heeft niet aannemelijk gemaakt welke andere (uitvoerende) overeenkomst dan de managementovereenkomst met [A] in art. 5.1 onder d van de koopovereenkomst kan zijn bedoeld. In dit kader overweegt het hof nog het volgende.
3.7
Tussen partijen staat vast dat [A] na 2 juli 2018 geen activiteiten ten behoeve van Park Point heeft ondernomen. Door Park Point is niet betwist dat in het verleden de managementfee ook werd doorbetaald over perioden waarin [A] geen werkzaamheden ter uitvoering van de managementovereenkomst verrichtte. Tegen deze achtergrond kan de omstandigheid dat [A] na 2 juli 2018 geen werkzaamheden meer voor Park Point heeft verricht niet bijdragen aan de onderbouwing van de stelling van Park Point dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is beëindigd. Ook uit het feit dat op de facturen van voor 2 juli 2018 als omschrijving staat vermeld
“Management activiteiten”kan daarom niet worden afgeleid dat alleen aanspraak bestaat op loon voorzover er managementactiviteiten zijn verricht. Artikel 7:405 BW (een bepaling van regelend recht) brengt, anders dan door Park Point wordt betoogd, tegen deze achtergrond niet mee dat Park Point over de periode waarin [A] geen werkzaamheden voor Park Point heeft verricht geen loon verschuldigd zou zijn.
3.8
De aanvullende verklaring van [C] (productie 9 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging productie) houdt onder meer in:
“Tijdens de bespreking van 2 juli 2018 is niet expliciet afgesproken dat de managementfee per 1 juli 2018 zou stoppen. Partijen kwamen overeen dat sleutels, passwords etc. dezelfde week zouden worden overgedragen. Hieruit trok ik de conclusie dat per direct de samenwerking werd verbroken.”Uit art. 4.1 van de op 6/9 juli 2018 ondertekende koopovereenkomst kan worden afgeleid dat de door [C] bedoelde overdracht toen niet onmiddellijk heeft plaatsgevonden. Genoemd artikel 4.1 houdt immers in:
“De Verkoper zal de Koper na de Leveringsdatum op eerste verzoek de wachtwoorden en gebruiksnamen verstrekken die toegang geven tot online bankieren, alsmede alle gegevens en gegevensdragers met betrekking tot de Vennootschap, waarover Verkoper thans beschikt.”Nog daargelaten dat het per direct overdragen van sleutels, passwords etc. niet noodzakelijk meebrengt dat daarmee ook per direct een einde komt aan de managementovereenkomst kan op basis van art. 4.1 van de koopovereenkomst worden geconcludeerd dat [D] zijn conclusie dat per direct - 2 juli 2018 - de samenwerking werd verbroken heeft gebaseerd op omstandigheden die zich uiteindelijk niet hebben voorgedaan. Tegen die achtergrond kunnen de verklaringen van [D] niet dienen als onderbouwing van de stelling van Park Point dat de managementovereenkomst per 1 juli zou zijn beëindigd.
3.9
Ter onderbouwing van haar stelling dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is geëindigd doet Park Point voorts een beroep op de brief van 18 juni 2018 (productie 2 bij conclusie van antwoord, tevens inhoudende eis in reconventie). In deze brief doet Fleaureijn een aanbod aan Maralito. Dit aanbod houdt onder meer in dat bij acceptatie
de managementovereenkomst van Maralito/ [B]per 1 juli 2018 eindigt. Dit aanbod is verworpen. Van de zijde van Park Point is niet gesteld, en dit is ook niet gebleken, dat het aanbod van Maralito inhield dat bij acceptatie de managementovereenkomst van Fleaureijn/ [A] per 1 juli zou eindigen. Een dergelijke bepaling was ook niet opgenomen in het laatste -hoogste- bod van Maralito dat ten grondslag ligt aan de koopovereenkomst van 6/9 juli 2018. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat ook de omstandigheid dat Fleaureijn in een eerder - verworpen - aanbod heeft opgenomen dat
de managementovereenkomst van Maralito/ [B] met Park Pointbij acceptatie van het aanbod per 1 juli 2018 zal eindigen niet kan bijdragen aan de onderbouwing van de stelling van Park Point dat
de managementovereenkomst tussen Fleaureijn/ [A] met Park Pointper 1 juli 2018 is beëindigd.
3.1
Park Point doet ter onderbouwing van haar stelling voorts een beroep op de artikelen 3.6 en 4.2 van de koopovereenkomst. Ingevolge artikel 4.2 neemt Fleaureijn de leaseovereenkomst betreffende een auto en een telefoonabonnement over. Deze overnames sluiten aan bij de omstandigheid dat [A] vanaf 2 juli 2018 geen activiteiten meer ten behoeve van Park Point heeft verricht maar kunnen niet bijdragen aan de stelling dat ook de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is beëindigd. [A] is immers na 1 juli 2018 tot het moment van overdracht van de aandelen ook bestuurder gebleven van Park Point zodat niet kan worden geconcludeerd dat per 1 juli 2018 alle banden met Park Point zijn beëindigd.
De omstandigheid dat artikel 3.6 alleen betrekking heeft op eventuele onregelmatigheden in juni 2018 sluit aan bij het feit dat [A] na 2 juli 2018 geen werkzaamheden meer voor Park Point heeft verricht maar kan niet bijdragen aan de stelling dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is beëindigd. Artikel 3.6 houdt voorts een kwijtingsbeding in ter zake Koper aan Verkoper op grond van deze Overeenkomst (nog) aan Verkoper is verschuldigd. Het betreft een kwijting van koper Maralito ten opzichte van verkoper Fleaureijn. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan hieruit niet worden afgeleid, ook niet in samenhang met hetgeen is geregeld in de artikelen 3.2, 3,3, 4,2 en 4,6 van de koopovereenkomst dat [A] daarmee kwijting heeft verleend aan Park Point terzake haar verplichtingen uit de (mondelinge) managementovereenkomst tussen [A] en Park Point.
3.11
Park Point ziet in artikel 7.4 van de koopovereenkomst steun voor haar stelling dat zij aan Fleaurein/ [A] na 1 juli 2018 geen managementfee meer verschuldigd is. Genoemd artikel houdt samengevat in dat alle eerder gemaakte afspraken met betrekking tot onderhavige transactie - de verkoop van aandelen in Park Point - zijn komen te vervallen. Zoals volgt uit hetgeen hierboven is overwogen kan uit de koopovereenkomst niet worden afgeleid dat partijen toen noch daarvoor hebben afgesproken dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is geëindigd. Tegen die achtergrond mist artikel 7.4 toepassing. Voor zover Park Point hiermee heeft beoogd te stellen dat met dit artikel ook een einde is gekomen aan de afspraken uit de managementovereenkomst faalt dit eveneens. Artikel 7.4 heeft betrekking op eerdere afspraken over de verkoop van de aandelen - de onderhavige transactie - en dus niet op de afspraken in de veel eerder gesloten mondelinge managementovereenkomst.
3.12
Park Point stelt nog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Fleaurein/ [A] aanspraak kan maken op de managementfee tot
9 augustus 2018. In dat kader doet Park Point een beroep op rechtsverwerking (art. 6:2 lid 2 BW) en afstand van recht (6:160 BW). Ten aanzien van afstand van recht stelt Park Point datcontractspartijen zijn overeengekomen dat de uittredende aandeelhouder en bestuurder afstand zouden doen van aanspraak op eventuele vergoedingen voor managementactiviteiten na 1 juli 2018. Deze door Fleaureijn betwiste stelling wordt niet nader onderbouwd, vindt geen steun in de door partijen ondertekende koopovereenkomst en wordt daarom verworpen.
Ook het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. Het betreft een strenge norm die terughoudend moet worden toegepast. Het is aan Park Point om de feiten en omstandigheden te stellen die maken dat het onaanvaardbaar is dat aanspraak wordt gemaakt op betaling van de managementvergoeding tot 9 augustus 2018. Park Point voert daartoe aan dat Fleaureijn/ [A] het vertrouwen hebben gewekt dat er geen aanspraak zou worden gemaakt op een managementvergoeding. Dit wordt verder uitgewerkt met de stelling dat in het biedingstraject ondubbelzinnig is besproken dat na 1 juli 2018 het uittreden van Fleaureijn c.s. een feit zou zijn, met inbegrip van alle daartoe behorende rechten. Zoals hiervoor is overwogen kan uit hetgeen Park Point daartoe heeft gesteld niet worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat de managementovereenkomst per 1 juli 2018 is geëindigd. Nu hetgeen zij daartoe aanvoert zich niet heeft voorgedaan wordt ook het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid verworpen.
3.13
Park Point heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat de management- overeenkomst per 1 juli 2018 is geëindigd. Uit hetgeen het hof heeft overwogen onder 3.6 tot en met 3.11 volgt echter dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de manageovereenkomst per 1 juli 2018 is geëindigd zodat Park Point niet tot het bewijs zal worden toegelaten.

4.Slotsom

4.1
Uit het bovenstaande volgt dat grief 1 slaagt hetgeen meebrengt dat ook grief 2 doel treft. Het bestreden vonnis moet daarom worden vernietigd. De vordering van Fleaureijn zal worden toegewezen. Tegen de ingangsdatum en de berekening van de wettelijke handelsrente is geen verweer gevoerd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Park Point in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Fleaureijn zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 81,--
- griffierecht
€ 499,--
totaal verschotten € 580,--
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: € 720,--
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Fleaureijn zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 86,40
- griffierecht
€ 741,--
totaal verschotten € 827,40
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: € 2.148,-- (2 punten x tarief II)
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 17 juli 2019 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Park Point tot betaling aan Fleaureijn van € 11.856,43, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Park Point in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Fleaureijn wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 580,-- voor verschotten en op € 720,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 827,40 voor verschotten en op € 2.148,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Park Point in de nakosten, begroot op € 157,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,-- in geval Park Point niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, L.M. Croes en D. Stoutjesdijk, ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020