ECLI:NL:GHARL:2020:8506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
200.245.402
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van leenovereenkomst met toepassing van Frans recht; beroep op misleiding, dwaling en misbruik van omstandigheden verworpen

In deze zaak gaat het om een vordering van [appellante] tegen [geïntimeerde] op basis van een leenovereenkomst die op 30 januari 2015 is ondertekend. [appellante] stelt dat zij een bedrag van € 323.995,50 van [geïntimeerde] te vorderen heeft, gebaseerd op de ondertekende leenovereenkomst en de daaropvolgende handtekeningen die de verschuldigde bedragen bevestigen. Het hof moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de internationale aspecten van de zaak, en of de vordering van [appellante] toewijsbaar is. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat [geïntimeerde] in Nederland woont. Het hof gaat uit van de toepasselijkheid van Frans recht, aangezien de partijen een vennootschap naar Frans recht hebben opgericht en de leenovereenkomst onder Frans recht valt.

Het hof overweegt dat de leenovereenkomst kwalificeert als een schuldbekentenis onder Frans recht, en dat [geïntimeerde] zich verplicht heeft om het daarin genoemde bedrag aan [appellante] te betalen. [geïntimeerde] heeft echter aangevoerd dat de overeenkomst tot stand is gekomen door misleiding, dwaling en dwang. Het hof verwerpt deze argumenten. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van misleiding en dwaling, en dat de overeenkomst rechtsgeldig is. Het hof wijst de vordering van [appellante] toe tot een bedrag van € 256.500, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad. De kosten van beide instanties worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.245.402
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL17.13300)
arrest van 20 oktober 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. O. Hammerstein,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering,
eiser van de tegenvordering,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. O.L.M. Heuts.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het (incidentele) tussenarrest van 21 mei 2019 hier over. In dat arrest is niet vermeld dat [geïntimeerde] op 7 mei 2019 de memorie van antwoord (tevens houdende wijziging van eis in reconventie tevens houdende incidenteel beroep) heeft genomen
1.2.
Het verloop na genoemd tussen arrest blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 6 november 2019, waarbij akte is verleend van door partijen voorafgaand aan die comparitie ingezonden producties;
- de memorie na comparitie met producties van [geïntimeerde] van 14 april 2020;
- de memorie van antwoord na comparitie van [appellante] van 12 mei 2020.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[appellante] en [geïntimeerde] hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben in 1998 ieder de helft van de aandelen in de vennootschap naar Frans recht Société Civile Immobilière du Moulin de Pigère (hierna: de SCI) verworven. De SCI heeft het landgoed ‘Domaine du Moulin’ in Saint-Laurent-des-Arbres (Frankrijk) in eigendom gehad; dit landgoed is inmiddels verkocht. In 2002 hebben partijen de vennootschap naar Frans recht Société à Responsabilité Limitée Domaine du Moulin (hierna: de SARL) opgericht. Beide partijen houden ieder de helft van de aandelen in deze vennootschap. [geïntimeerde] is enig bestuurder (gérant) van zowel de SCI als de SARL. De SARL huurde het landgoed ‘Domaine du Moulin’ van de SCI en exploiteerde op het landgoed een bed & breakfast. De inkomsten uit deze bed & breakfast waren niet voldoende om de kosten van het landgoed, waaronder de kosten van het onderhoud van (de gebouwen op) het landgoed te voldoen.
2.2.
Bij e-mail van 22 januari 2013 om 10:55 uur heeft [appellante] aan [geïntimeerde] als volgt bericht:
“Beste [geïntimeerde] ,
vannacht heb ik over alles maar weer niet geslapen en nagedacht. Ik heb het ook eens met [C] besproken en ik blijf erbij: ik breng ieder jaar ongeveer 100 000 Euro in en ik zou zeggen: doe jij dat ook maar. Ik heb al die jaren heel hard gewerkt en toch ijverig bovendien nog bijgedragen aan de kosten. Ik denk niet dat jij van jezelf kunt zeggen dat je hier ook zo hard hebt gewerkt en bovendien was je de helft van de tijd weg.
het was al verkeerd om niet vanaf het begin te zeggen: ik draag mijn deel bij en jij moet dat ook doen.
Jij zegt dat niet te begrijpen en het gekke is, wie ik dat ook vertel: ze snappen het meteen! Dus ik hou het daarbij: ik heb op mijn leeftijd zeker geen zin in ruzies over geld: ik heb je dikwijls gevraagd als gerant de dingen te regelen. Ik stel voor: ga naar Nederland en laat me met rust over die financiën. Ik kan 100 maal zeggen dat ik er niet over wil praten: het is jouw taak en ik kan zeggen dat ik me niet goed voel en omdat jij het wilt moet het dan toch doorgaan: jij en jouw wensen hebben altijd voorrang en daar heb ik genoeg van.
het werkt dus niet: ik heb geen zin in dit alle: ik moet hard werken en heb het al die jaren fout gedaan: ik maar ploeteren en jij naar de Chacot om geld te verdienen datje in eigen zak stak. Nu, veel te laat, verander ik het: ik breng inkomsten in en wat jij verdient breng je ook in. Omdat je zegt dat niet te begrijpen hier jeremieert over débacles etc. wil ik zeggen: blijf in nederland tot je het hebt begrepen en als dat niet lukt, blijf dan maar helemaal daar. Je zou mij eens kunnen beschermen en verzorgen, (ik praat maar niet over verwennen!) maar ook dat zeg je niet te begrijpen: dus het werkt allemaal niet.
2.3.
Bij e-mail van 22 januari 2013 om 18.14 uur heeft [geïntimeerde] [appellante] als volgt geantwoord:
“Lieve [appellante] ,
Wat van de Domaine du Moulin is geworden, is onder meer gerealiseerd door een gelijkelijke inleg. Voor jou en mij ongeveer elk 700.000, dus in 14 jaar ongeveer 50.000 per jaar elk. Dat geld is nu op {zie Deutsche Bank}.
Door deze gemeenschappelijke inleg kan de SARL jaarlijks ongeveer 100.000 opbrengen. Dat is niet voldoende om de SARL jaarkosten van ongeveer 170.000 te verdienen.
Het ontbrekende bedrag moet door ons beiden worden bijgelegd. Jij door de 15 a 20% van de Sarl verdiensten. Ik uit andere bron.
Dit jaar is jouw 20.000 {20% SARL} en mijn 30.000 onvoldoende om de magere maanden {oct.nov.dec. jan.febr.maart} door te komen.
Mijn pensioen is 25000 per jaar. Wat meer nodig is moet ik "elders" bijverdienen of lenen. lk zag dat aankomen en heb wat gespaard {RABO 6000,CA14000,DB 9000}. Maar als dat op is blijft er weinig over voor leuke dingen [Eugenie les Bains,wintersport,reisjes etc. Dus zoek ik naar meer, maar heb het nog niet gevonden.
De taken in ons huis zal ik met verhoogde inzet uitoefenen en jou daarbij helpen. (…)”
2.4.
Op 16, 17 en 18 januari 2015 hebben [geïntimeerde] en [appellante] diverse mails aan elkaar gestuurd over hun financiële verhouding:
2.4.1
Op 16 januari 2015, om 17:58 uur, bericht [appellante] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] :
“ [geïntimeerde] ,
even een overzicht van de dingen die ik betaald heb. Ik wet dat jij dat nu niet kunt terugbetalen, maar dat komt wel: evt na de verkoop van het huis of eerder. Vanaf Januari 2013 De telefoonrekening: te zien in mijn bankafschriften
in 2013: 9000 Euro: betaald aan SARL
stof voor bekleding van een stoel (door jou op je genomen): 620 Euro
Hermès sjaal: 620 Euro
mijn kerstcadeau: 155 Euro
Roode Koper: 3330 Euro
Tripadvisor abonnement voor 2015: 505 Euro
Dec. 2014 Leclerc: 248.10 Euro
armbandje Christelle 45 Euro
in kas in December 200 Euro
bloemiste:42 Euro
reparatie vanne: 20 Euro (16/01/ 2015
11/01/2015 betaald aan [D] salaris: 270 Euro
16/01/2015 betaald aan [E] salaris: 320 Euro
Dat is het dan tot nu toe: vandaag 16 Januari.”
2.4.2
Op 17 januari 2015, om 11:36 uur, bericht [geïntimeerde] aan [appellante] onder meer het volgende:

Lieve [appellante] ,
Hierbij mijn financiële situatie volgens de "Netty Nieuwe Regeling" sedert Januari 2013.
Telefoon 9000.—
Stoelbekleding 620.- Schulden [geïntimeerde]
(…) BMW garage 2200.-
N. Kerstkado 155.- Cantecleer 1500.-
Roode Koper 3330.- Kant Molenhoek 3000.-
Tripadv 505.- BMW Wegenbel. 520.-
Leclerc 248.- Verhuizing Molenhoek 1500.-
(…) Totaal 7720.-
Totaal 15335.- L’Europe Amsterdam 883.-
Mijn "schulden" Totaal 23938.- =24000.-
Reeds 2 maanden pensioen verbruikt (Jan.Febr) 5000.-
Maandelijks SARL 7000.- voor Jan.Feb,Maart,April 28000.-
Fiduciaire Parisienne per 3 maand 2200.-
Totaal 59200.-
Mijns inziens kan ik zonder notarieel advies niet verder. (…)
2.4.3
Op 17 januari 2015 om 17:50 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] , in antwoord op het vorige mailbericht, bericht:
“ik vind niet dat je dit " [appellante] nieuwe regeling" moet noemen: we hebben dit zo begin 2013 zo besproken: al meer dan 10 jaren kreeg ik door hard werken 100.000 Euro bij elkaar: jij bracht niets in van wat jij verdiende of het moest in de Grand Total: dat was niet zoals het hoorde en daar was je het mee eens. Je had dat eigenlijk lang eerder moeten regelen, aanvoelen.
We hebben toen afgesproken dat beiden wat ze verdienen inbrengen en zo blijft het.
Ik zie niet hoe je aan 59 komt……………
Je zei dat je het huisje al in Dec had opgezegd: iets waar ik al heel lang op heb gehamerd.
Wat je verdiende via de MS-stichting ging meteen weer terug vanwege de hoge kosten: is niet zo efficient…………….
Vraag [F][zoon van [appellante] , hof]
hoe dit op te lossen: waarom moet een verhuizing 1500 E kosten?”
2.4.4
Op 17 januari 2015 om 22:00 bericht [appellante] aan [geïntimeerde] :
“ [geïntimeerde] ,
ik bekijk nog even deze mail: . .
het is niet telefoon die 9000 Euro is: die 9000 heb ik in 2013 gestort in de Sarl en dat moet nog eens verrekend worden. De telefoon staat vanaf het begin (dat we dit huis gekocht hebben) op mijn naam en sinds begin 2013 is dat nog niet verrekend: de bedragen kunnen we op mijn bankafschriften nagaan.
Wat is L'Europe?
Laten we hopen dat dit snel opgelost kan worden. (…)”
2.4.5
Op 18 januari 2015 om 10:06 bericht [geïntimeerde] aan [appellante] :
“Toch vind ik dat de destijds besproken nieuwe regeling(NNR) weer ter sprake
moet komen. Want door die regeling werd zonder meer een "meerwaarde
van mijn inbreng in het Grand Total van Euro 31600.- uitgeschakeld.
Toen ik daar pas later, en in al mijn naiviteit, achter kwam, was het voor jou
niet meer bespreekbaar.
Wil het aan [F] voorleggen.
Voor mij betekent het dat het onbespreekbare bespreekbaar moet worden.”
2.5.
[geïntimeerde] heeft een op 29 januari 2015 gedateerde verklaring geschreven waarvan de tekst luidt:
“Ik [geïntimeerde] heb aan [appellante] een schuld van 17.000 € vanwege 2013 en 2014 en €10.000 € voor 2015 (voor SARL en 5000 € voor mij prive) te betalen zodra mogelijk, in ieder geval bij de verkoop van het huis aan Mvr [appellante] of haar erfgenamen.
Rente 2.5%
over de inkomsten van de B en B wordt € 50.000 per jaar als schuld genoteerd, eveneens te voldoen bij verkoop van het huis. Alle inkomsten die ik ontvang uit werk en consultancy worden op de gezamelijke rekening gestort. De totale inboedel van Domaine du Moulin behoort toe aan [appellante] . Mevr. [appellante] heeft geen schulden aan mij.”
2.6.
Bij e-mail van 30 januari 2015 om 10.28 uur heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht:
“Ik, [geïntimeerde] , geboren [in] 1932, bevestig bij deze: 30 Januari 2015, dat ik aan Mevrouw [appellante] een schuld heb van 18.200 Euro (achttienduizend twee honderd Euro). Het betreft door mij gemaakte kosten in 2013 en 2014. Bij deze, 30 januari 2015, leen ik nog eens 10 000 Euro (tienduizend Euro) hetgeen het totaal van mijn schuld op 28 200 Euro (achtentwintig duizend tweehonderd Euro) brengt.
De terugbetaling van dit bedrag dient zo spoedig mogelijk te gebeuren en uiterlijk onmiddellijk na de verkoop van Domaine du Moulin (het huis en terrein ondergebracht in SCI Moulin de Pigère) hetzij aan Mevrouw [appellante] of aan haar erfgenamen. De rente over deze lening bedraagt 2,5% te beginnen op 01 Januari 2015. Over de inkomsten van SARL Domaine du Moulin wordt ieder jaar 50 000 Euro (vijftigduizend Euro) als schuld genoteerd, eveneens te voldoen onmiddellijk bij de verkoop van het huis en terrein aan Mevrouw [appellante] of haar erfgenamen. Alle inkomsten die ik ontvang uit werk en consultancy worden op de gezamenlijke rekening gestort: Crédit Agricole, rek.nummer [00000] . De totale inboedel van Domaine du Moulin behoort toe aan Mevrouw [appellante] en ik kan daar geen aanspraak op maken.
Mevrouw [appellante] heeft geen schulden aan mij.”
Een print van deze e-mail is door partijen ondertekend waarbij telkens is geschreven door partijen “gelezen en goedgekeurd” en als datum 30 januari 2015.
2.7.
Op 31 januari 2015 hebben partijen een schriftelijk stuk, getiteld, LEENOVEREENKOMST, ondertekend (met daarboven de tekst “gelezen en goedgekeurd”). De tekst luidt als volgt:
“De ondergetekenden:
1. [appellante] ., (…) wonende op [a-straat 1] [G] (…) Frankrijk
en
2. van [geïntimeerde] , (…) wonende op [a-straat 1] [G] (…) Franrijk
verklaren bij deze dat [geïntimeerde] van [appellante] een bedrag van 28 200 Euro (achtentwintigduizend twee honderd Euro) heeft geleend op 30 Januari 2015.
De terugbetaling dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden en uiterlijk onmiddellijk na verkoop van Domaine du Moulin (…) hetzij aan Mevrouw [appellante] , haar gemachtigde of haar erfgenamen.
De rente over deze lening bedraagt jaarlijks 2,5 % (twee en een half procent) te voldoen ieder jaar op 31 December, en te beginnen op 01 Januari 2015.
Over de inkomsten van SARL Domaine du Moulin wordt ieder jaar een bedrag van E 50 000 (vijftig duizend Euro) als schuld genoteerd op 31 December van ieder jaar., eveneens onmiddellijk te voldoen bij de verkoop van het huis en terrein (Domaine du Moulin, eerder genoemd SCI Moulin de Pigère) of eerder indien mogelijk aan [appellante] , haar gemachtigde of haar erfgenamen.
Alle inkomsten die [geïntimeerde] genereert uit werk of consultancy zal hij uiterlijk 7 dagen na ontvangst storten op de gezamenlijk rekening bij de bank Credit Agriclle nummer [00000] ;
Mocht [geïntimeerde] hier in gebreke blijven dan zullen de bedragen die niet gestort worden als schuld erkend en bijgeschreven worden.
De totale inboedel van Domaine du Moulin behoort toe aan [appellante] en [geïntimeerde] zal daar nu en in de toekomst geen enkele aanspraak op maken.
[geïntimeerde] verklaart bij deze dat [appellante] geen schulden aan hem heeft.”
2.8.
Onder genoemde beide handtekeningen onder de overeenkomst (2.7) hebben partijen op verschillende data opnieuw hun handtekeningen gezet. Bij de handtekening van [geïntimeerde] is op de volgende data respectievelijk bijgeschreven (onder de overeenkomst en op het tweede blad), waarbij de cursieve tekst het handschrift van [geïntimeerde] betreft en de niet-cursieve tekst het handschrift van [appellante] :
  • 13 april 2015:
  • 18 oktober 2015:
  • 8 december 2016: “
  • 17 januari 2017: “Het bedrag van 190.000 € is verhoogd met 58.500. Het bedrag is nu 248.500 interest niet meegerekend. Totaal verschuldigd 248.500 (twee honderd acht en veertigduizend vijfhonderd Euro) aan (…) [appellante] .” Hieronder staat de handtekening van [geïntimeerde] en daaronder
Op het tweede blad staat bij de datum 2 maart 2017: “Het bedrag van 248.500 € is nu verhoogd naar 256.500 € interest niet berekend. Totaal verschuldigd 256.500 € (twee honderd zes en vijftigduizend vijf honderd Euro) [appellante] ” Daaronder staat een handtekening. Daarnaast staat ook de datum 2 maart 2017 |(en St. Laurent des Arbres) en daarbij staat “Totaal (onleesbaar) tegoed van [geïntimeerde] aan [appellante] 256.500 € (twee honderd zes en vijftig duizend vijf honderd Euro). Gelezen en goedgekeurd” Daaronder staan twee handtekeningen.
Op het derde blad staan bij enkele data en getallen ook handtekeningen. Er staat daar ook een handtekening waarbij staat “lening supplets Credit Agricole 5000.- + interest.”
2.9.
[geïntimeerde] heeft de volgende door hem geschreven en op 10 juni 2016 gedateerde verklaring ondertekend:
“Bezoek samen met [appellante] bij notaris Pierre Denne.
Hij zegt dat dit geen zaak is voor een notariele acte. De leenovereenkomst zoals die nu bestaat is rechtsgeldig voor alle banken.
Afspraak met [appellante] : ik zal [H][zoon van [geïntimeerde] , hof]
op de hoogte brengen van het bestaan van deze rechtsgeldige leenovereenkomst. Aldus gerapporteerd in aansluiting aan het bezoek aan de notaris”
2.10.
Op 21 september 2017 heeft [geïntimeerde] het landgoed op dringend verzoek van [appellante] , bij monde van haar zoon [F] , verlaten en is daar niet meer teruggekeerd.
2.11.
[appellante] heeft in november 2017 conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van [geïntimeerde] en derdenbeslag onder een bank en een tweetal pensioenfondsen. Deze beslagen zijn in of omstreeks augustus 2018 opgeheven.
2.12.
Het landgoed is (op enig moment na het instellen van dit hoger beroep en voor 6 november 2019) verkocht voor € 1.450.000.

3.De motivering van de beslissing

Korte schets van het geschil
3.1.
[appellante] stelt dat zij in verband met afspraken tussen partijen over de verlieslatende exploitatie van de bed & breakfast een bedrag van € 323.995,50 (vermeerderd met rente en kosten) van [geïntimeerde] te vorderen heeft. Zij baseert zich daarbij op het door partijen ondertekende stuk, getiteld ‘leenovereenkomst’, en daarop nadien bijgeschreven en met handtekeningen geaccordeerde bedragen zoals hiervoor onder 2.7 en 2.8 vermeld. Dit stuk heeft, aldus [appellante] , tevens het karakter van een schuldbekentenis.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.2.
In dit hoger beroep ligt allereerst de vraag voor of, nu het geschil tussen partijen internationale aspecten heeft, de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [appellante] . Die vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de (herschikte) EEX-Vo II [1] omdat [appellante] woonplaats heeft in een EU-lidstaat (Frankrijk), het geschil een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 lid 1 genoemde verordening betreft en de inleidende dagvaarding na 10 januari 2015 is uitgebracht.
3.3.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo II is het gerecht bevoegd waar de verweerder woonplaats heeft. Dat is dus de Nederlandse rechter.
De wisseling van memories na de comparitie
3.4.
Na de comparitie van partijen heeft het hof geen datum voor het wijzen van arrest bepaald maar heeft de zaak op verzoek van partijen aangehouden zodat zij konden proberen om hun geschil door middel van mediation tot een (goed) einde te brengen. Dat is niet gelukt. Daarna heeft [geïntimeerde] – onder overlegging van een aantal producties – een memorie na comparitie genomen waarop [appellante] heeft gereageerd met een memorie van antwoord na comparitie. In die antwoord memorie maakt zij bezwaar tegen de memorie van [geïntimeerde] . Dit bezwaar is gegrond omdat na het nemen van de in art. 347 lid 2 Rv genoemde conclusies (de memorie van grieven en de memorie van antwoord) geen nieuwe stellingen of verweren mogen worden aangevoerd. Er zijn in die memorie geen feiten en omstandigheden door [geïntimeerde] aangevoerd die na de laatste comparitie zijn opgekomen en het nemen van bedoelde memorie nodig maken. Van strijd met de goede procesorde als de memorie geweigerd wordt is ook geen sprake. [2] Het hof laat beide memories daarom buiten beschouwing.
Frans recht van toepassing
3.5.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Frans recht van toepassing is op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en ook [geïntimeerde] heeft daartegen geen bezwaren. Het hof gaat daarom uit van de toepasselijkheid van Frans (materieel) recht.
De gewijzigde tegenvorderingen van [geïntimeerde]
3.6.
[geïntimeerde] heeft zijn tegenvorderingen in hoger beroep gewijzigd. Voor zover het hof zou oordelen dat hij op grond van het stuk van 31 januari 2015, getiteld ‘leenovereenkomst’, gehouden zou zijn tot betaling van enig bedrag vordert hij (onder 1) de vernietiging van die overeenkomst en de “addenda” op grond van hierna te bespreken wilsgebreken. Daarnaast vordert hij (onder 2) primair vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de door [appellante] gelegde conservatoire beslagen en subsidiair een verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door onvoldoende mee te werken aan de opheffing van die beslagen, met veroordeling van haar om aan hem schadevergoeding te betalen.
Beroep op schending artikel 21 Rv door [appellante]
3.7.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] artikel 21 Rv geschonden door een aantal producties niet te overleggen. Bedoelde producties zijn naderhand alsnog overgelegd en [geïntimeerde] heeft zich daarover kunnen uitlaten. Het hof laat de gestelde schending van de waarheidsplicht daarom buiten beschouwing.
Het stuk van 31 januari 2015
3.8.
[appellante] betoogt dat het door partijen ondertekende stuk van 31 januari 2015 een schuldbekentenis is en dat daaraan een rechtsverhouding zoals een overeenkomst van geldlening vooraf is gegaan. Uit die schuldbekentenis blijkt, aldus [appellante] , dat zij geldbedragen heeft voldaan. Hoe dat is gebeurd kan buiten beschouwing blijven.
3.9.
Het hof volgt [appellante] in dat betoog. Het stuk van 31 januari 2015 getiteld ‘leenovereenkomst’ kwalificeert, naar Frans recht, als een reconnaissance de dette in de zin van artikel 1376 Code Civil omdat sprake is van een onderhandse akte en [geïntimeerde] zich daarin, bevestigd door een door hem gezette handtekening, verplicht om de het daarin genoemde bedrag aan [appellante] te betalen. Het hof overweegt daarbij dat er een duidelijke samenhang is tussen de tekst van de overeenkomst en de later verhoogde bedragen waarin verwezen wordt naar die overeenkomst, zoals onder meer blijkt uit de door [geïntimeerde] geschreven tekst (13 april 2015) “Het bedrag aangegeven onder 2 is verhoogd naar 41200.- Euro”. Op basis van het arrest van de Franse Hoge Raad van 28 oktober 2015 [3] geldt niet (meer) de eis dat het verschuldigde bedrag door de schuldenaar in letters moet zijn uitgeschreven. In dat licht voldoen de telkens voor hogere bedragen getekende schuldbekentenissen - waarbij na 8 december 2016 niet meer door [geïntimeerde] maar door [appellante] het bedrag in letters is uitgeschreven - aan de Franse eisen.
3.10.
Bovendien geldt dat [geïntimeerde] heeft erkend met zijn (ook na 8 december 2016) geplaatste handtekening te verklaren en erkennen de daarbij vermelde bedragen (aanvullend) aan [appellante] verschuldigd te zijn. Zo heeft hij op de comparitie na aanbrengen van 5 februari 2019 verklaard “Ik heb op de leenovereenkomst inderdaad enkele keren mijn handtekening gezet bij bedragen. Ik ging er daarbij vanuit van wat [appellante] mij vertelde. Ik ging uit van de juistheid daarvan. Ik ging er vanuit dat [appellante] meer geld in de SARL had gestoken.” Die wilsverklaring blijkt bovendien uit tekst van de leenovereenkomst in samenhang met de daaronder geschreven teksten.
3.11.
Wat betreft de (echtheid van de) handtekeningen geldt het volgende. In de memorie van antwoord - randnummers 4.23 en 11.8 - heeft [geïntimeerde] betwist dat een aantal handtekeningen op blad 3 bij de leenovereenkomst door hem zijn geplaatst. Daarbij noemt hij de datum 2 maart 2017. Die datum staat zowel op blad 2 als op blad 3. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat zijn handtekening op blad 2 bij die datum staat. Daarover heeft hij – randnummer 4.23 van die memorie – namelijk alleen opgemerkt dat er geen naam bij de ondertekening staat. In randnummer 11.8 van genoemde memorie voert hij over de aanvulling van 2 maart 2017 aan dat zijn handtekening ontbreekt, wat betekent dat dit betrekking heeft op blad 3 (dat blijkt ook uit het feit dat de rest van 11.8 alleen ziet op blad 3). Daarmee staat vast dat zijn handtekening op blad 1 en blad 2 staan tot en met het bij 2 maart 2017 vermelde bedrag van € 256.500.
3.12.
Met de teksten en bedragen op het derde blad is niet voldaan aan de eisen aan een ‘reconnaissance de dette’ omdat daarbij niet telkens een handtekening (van [geïntimeerde] ) is geplaatst en hij heeft betwist dat zijn handtekeningen op blad 3 staan bij de data 2 maart 2017, (diverse data in) juni 2017, 1 september 2017 en 5 oktober 2017. Voor zover zijn handtekening daar wel is of zou zijn geplaatst valt uit de daarbij vermelde tekst en/of bedragen niet af te leiden dat daarmee wordt erkend dat [geïntimeerde] aanvullende bedragen (boven het op het tweede blad als laatste vermelde bedrag van € 256.500 uitstijgende bedrag) aan [appellante] schuldig is.
3.13.
Volgens [geïntimeerde] is hij de in die “leenovereenkomst” vermelde, oplopende bedragen niet verschuldigd omdat blijkt dat [appellante] geen eigen middelen inbracht maar (enkel) vanuit de bed&breakfast. Dat is volgens hem niet juist omdat de resultaten van de exploitatie van die bed&breakfast aan de SARL toekwamen.
Hiermee heeft [geïntimeerde] de aan de schuldbekentenissen ten grondslag liggende stellingen van [appellante] onvoldoende betwist. Deze komen er namelijk op neer dat [appellante] en [geïntimeerde] destijds hun financiële verhouding zowel betreffende de gezamenlijke huishouding als die betreffende de SARL (waarvan zij gezamenlijk en voor gelijke delen eigenaar waren) in de genoemde bedragen in de leenovereenkomst hebben vastgelegd. [appellante] heeft dit onder meer onderbouwd met de e-mail wisselingen tussen partijen uit januari 2013 en januari 2015 zoals vermeld onder 2.2 e.v. Uit die e-mails en de schuldbekentenis kan ook worden afgeleid dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met die door [appellante] voorgestelde wijze van verdeling, en dus ook met het feit dat zij de opbrengsten uit de bed&breakfast zag als haar inbreng.
3.14.
[geïntimeerde] heeft dus tegenover de gemotiveerde, en met de genoemde schuldbekentenis en e-mails uit 2013 en 2015 onderbouwde, stelling van [appellante] onvoldoende ingebracht om hem tot tegenbewijs toe te laten.
Vervolgens is aan de orde of de aan die schuldbekentenis ten grondslag liggende afspraak of afspraken vernietigbaar is of zijn wegens misleiding (artikel 1137 Code Civil), dwaling (artikelen 1132 en 1133 Code Civil) en/of dwang (artikelen 1140 tot en met 1143 Code Civil).
misleiding
3.14.1
[geïntimeerde] voert aan dat de overeenkomst tot stand is gekomen door misleiding, daarin bestaande dat [appellante] opzettelijk in strijd met de waarheid heeft gesteld dat zij bedragen aan de SARL zou hebben betaald en dat [geïntimeerde] daarom bedragen aan haar verschuldigd was. In werkelijkheid had zij aanzienlijk lagere bedragen aan de SARL betaald.
Uit het e-mailverkeer tussen partijen (2.2 e.v.) blijkt niet dat [appellante] in de aanloop naar het ondertekenen van het stuk van 31 januari 2015 stelde dat zij alle in die e-mails genoemde bedragen aan de SARL had betaald. Naast bijvoorbeeld een storting van € 9000 in de SARL (2.4.4) –voerde zij betalingen voor huishoudelijke kosten, kosten voor de bed & breakfast en onderhoudskosten van het landgoed op (2.4.1). [geïntimeerde] vermeldde daartegenover (2.4.2) soortgelijke uitgaven. In de e-mail van 30 januari 2015 schrijft [geïntimeerde] zelf dat er een schuld is wegens door hem gemaakte kosten. Uit het e-mail verkeer tussen partijen en de schriftelijke verklaring van [geïntimeerde] (2.6) blijkt dat hij op de hoogte was van de bedragen die [appellante] inbracht en dat hij wist welke bedragen hij zelf betaalde, hetgeen – voor wat betreft de bed & breakfast en het landgoed – voor de hand ligt omdat hij enig bestuurder was (en is) van de SARL en de SCI.
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat gedragingen/mededelingen van [F] en [I] misleidend waren. Hij heeft echter onvoldoende gesteld over deze gedragingen/mededelingen om aan te kunnen nemen dat hij daardoor is misleid bij het aangaan van de overeenkomst.
dwaling
3.14.2
[geïntimeerde] doet subsidiair een beroep op dwaling (erreur) omdat hij ten onrechte veronderstelde (i) dat [appellante] hem geld leende door haar stortingen in de SARL terwijl zij in werkelijkheid, voor zover die betalingen hebben plaatsgevonden, geld leende aan de SARL. Dit was bovendien gebaseerd op de onterechte veronderstelling (ii) dat hij als gérant of aandeelhouder de verplichting had de financiën van SARL aan te vullen.
3.14.3
Deze stelling gaat reeds niet op omdat uit de e-mails van [geïntimeerde] (2.2 e.v.) niet blijkt van die veronderstelling (i). Het stuk van 31 januari 2015 wordt weliswaar een leenovereenkomst genoemd maar van de door Van Eikema genoemde lening(sconstructie) blijkt niet uit de tekst van dat stuk zelf. Voor zover [geïntimeerde] bedoelt te stellen dat hij ten onrechte veronderstelde (ii) juridisch verplicht te zijn om de financiën van de SARL aan te vullen, geldt dat hij heeft nagelaten te stellen en onderbouwen dat die veronderstelling tot het aangaan van de “leenovereenkomst” van 31 januari 2015 heeft geleid.
3.14.4
Volgens [geïntimeerde] heeft hij verder ten onrechte gemeend dat [appellante] zijn schuldeiser was terwijl zij in theorie alleen schuldeiser zou kunnen zijn geworden van de SARL en was zij zelfs geen schuldeiser van de SARL omdat haar privé uitgaven en onttrekkingen hoger waren dan haar stortingen. Met deze stelling miskent [geïntimeerde] dat aan het stuk van 31 januari 2015 en de daarop vermelde schuldbekentenissen geen stortingen of betalingen aan hem of de SARL ten grondslag lagen maar een verrekening tussen hen beiden van de kosten van de huishouding, andere privé-uitgaven, het onderhoud van het landgoed en de kosten van de bed & breakfast.– waarbij partijen het erover eens zijn dat de exploitatie van de bed & breakfast (dan wel het landgoed) verlieslatend was. Uit de overgelegde e-mail correspondentie blijkt dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was terwijl hij bovendien de enig directeur van de SARL was en als enige verantwoordelijk was voor de administratie van die vennootschap.
dwang
3.14.5
Ten slotte voert [geïntimeerde] aan dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder dwang (violence). Hiervan was volgens [geïntimeerde] regelmatig sprake als [appellante] hem kleineerde en uitschold. Daarnaast bestond de dwang volgens [geïntimeerde] daaruit dat hij zich, flink op leeftijd, in het buitenland bevond, geïsoleerd van zijn familie.
[geïntimeerde] heeft hiervoor onvoldoende gesteld. In het bijzonder zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden in de overgelegde e-mail wisseling. Bovendien heeft [geïntimeerde] na het sluiten van de overeenkomst advies ingewonnen bij een notaris en daarvan verslag gedaan, waaruit evenmin blijkt van een onder dwang tot stand gekomen overeenkomst. Van een geïsoleerd bestaan in het buitenland is evenmin gebleken omdat uit de door hemzelf bij de memorie van antwoord overgelegde overzicht van zijn agenda’s over de jaren 2001 tot en met 2014 blijkt dat hij verschillende periodes niet op het landgoed verbleef en niet is gesteld of gebleken dat hierin vanaf januari 2015 een wijziging is gekomen. De door [geïntimeerde] gestelde emotionele chantage na 21 september 2017 is hierbij niet van belang omdat deze gebeurtenissen zich afspeelden na het tekenen van de schuldbekentenissen.
3.15.
Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerde] (ook) niet kan worden toegelaten tot het leveren van (nader) bewijs voor de beweerdelijke wilsgebreken en dat de (gewijzigde) reconventionele vordering op dit punt wordt afgewezen. Het gelegde beslag was, gezien de toewijzing van de conventionele vordering, rechtmatig. Daarom worden ook de primaire en subsidiaire reconventionele vorderingen (onder 2, zie 3.6) afgewezen.

4.De slotsom

4.1.
De conclusie is dat de vordering van [appellante] toewijsbaar is tot een bedrag van € 256.500, zijnde het op 2 maart 2017 op blad 2 vermelde, uitgeschreven en van de handtekening van [geïntimeerde] voorziene bedrag (2.7). Voor toewijzing van het meerdere bestaat geen grond omdat dat deel van de vordering is gebaseerd op de (deels betwiste) handtekeningen en aantekening op het derde blad bij de leenovereenkomst van 31 januari 2015 (3.11). [appellante] heeft ook overigens onvoldoende aangevoerd voor verschuldigdheid door [geïntimeerde] van het meerdere boven € 256.500.
4.2.
[appellante] vordert ook wettelijke rente vanaf de dag dat de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt. Dit is niet toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft er immers terecht op gewezen dat uit de tekst van de leenovereenkomst blijkt dat de bedragen waarvan [geïntimeerde] heeft erkend deze schuldig te zijn aan [appellante] pas opeisbaar werden toen het landgoed was verkocht. Daarnaast moet de rente – gezien de toepasselijkheid van het Franse recht – worden bepaald en berekend op grond van dat Franse recht. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals hierna te melden.
4.3.
Het principaal hoger beroep (dat slechts de vordering en niet de tegenvordering betreft) slaagt deels. Het bestreden vonnis zal, voor zover gewezen op de vordering van [appellante] , worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal alsnog worden toegewezen zoals hiervoor overwogen. Het incidenteel hoger beroep faalt. Het vonnis op de tegenvordering van [geïntimeerde] zal daarom worden bekrachtigd.
4.4.
Gelet op de omstandigheid dat partijen een (langdurige) affectieve relatie hebben gehad en het geschil hieruit voortvloeit althans in hoge mate verband mee houdt, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
4.5.
Het arrest zal, in weerwil van de bezwaren van [geïntimeerde] daartegen, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het landgoed is inmiddels voor € 1.450.000 verkocht. Het toegewezen bedrag zal, zo blijkt uit de verklaringen van partijen op de zitting, bij de tenuitvoerlegging van dit arrest in mindering worden gebracht op het gedeelte van die verkoopprijs dat aan [geïntimeerde] toekomt zodat Van [appellante] over een aanzienlijk bedrag beschikt en van een restitutierisico onvoldoende is gebleken. Voor de subsidiair gevraagde zekerheidstelling ex artikel 233 lid 3 jo. 353 Rv bestaat daarom evenmin aanleiding.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2018, behoudens voor zover daarbij op de tegenvordering is beslist, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 256.500 te vermeerderen met de naar Frans recht te berekenen wettelijke rente vanaf de dag dat het landgoed is verkocht tot de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, C.G. ter Veer en L.J. de Kerpel-van de Poel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.

Voetnoten

1.Verordening EU nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid.
2.Vgl. HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:3238.
3.Cour de cassation 28 oktober 2015, ECLI:FR:CCASS:2015:C101199.