In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de terugvordering van een bedrag van € 3.673,49 dat door [geïntimeerde] aan [appellant] is overhandigd met de afspraak dat dit geld in Syrië zou worden afgeleverd. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst ontbonden en vordert het bedrag terug. [appellant] stelt dat hij aan de afspraak heeft voldaan door het geld aan een taxichauffeur in Libanon mee te geven, en beroept zich op verrekening met een eigen vordering op [geïntimeerde]. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, en de vordering van [appellant] afgewezen.
In hoger beroep heeft [appellant] verzocht om afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] en om terugbetaling van € 1.500,-. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] € 3.263,- van [geïntimeerde] heeft ontvangen en dat hij deze verbintenis niet is nagekomen. Het hof oordeelt dat de door [appellant] genoemde wijze van betaling niet voldoende is onderbouwd en dat hij in de nakoming van de overeenkomst tekort is geschoten. Het hof heeft ook vastgesteld dat [appellant] € 1.500,- voor zichzelf heeft gehouden en dat het resterende bedrag niet is afgeleverd aan de broer van [geïntimeerde].
Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.673,49, te vermeerderen met wettelijke rente. De kostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand, en partijen dragen ieder hun eigen proceskosten in hoger beroep. Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad en wat verder is gevorderd, wordt afgewezen.