Uitspraak
[verweerster] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
23 maart 2020 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, binnengekomen bij de griffie van het hof op 19 juni 2020;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] ;
27 oktober 2020 of zoveel eerder als mogelijk of zoveel later als nodig is.
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in het hoger beroep
ernstigverwijtbaar handelen is, anders dan [verweerster] betoogt, echter geen sprake. Voor de beoordeling van grief 2 maakt dit niet uit, omdat [verzoeker] al op 6 februari 2020 een andere baan had, nog daargelaten dat hij geen conclusies aan zijn betoog hierover in de grieven 1 en 2 verbindt. Op de vraag naar de al dan niet ernstige verwijtbaarheid van de zijde van [verzoeker] zal het hof hierna ingaan in het kader van het subsidiair door [verweerster] gevoerde verweer over de transitievergoeding.
op de berekening van de hoogte(cursivering hof) van de transitievergoeding artikel 7:673, eerste, tweede, vierde en negende lid BW, zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J (Wet arbeidsmarkt in balans) van toepassing, indien het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is ingediend. Het ontbindingsverzoek is ingediend op 29 november 2019. Artikel 7:673 BW trad per 1 januari 2020 in werking, wat inhoudt dat werknemers met een arbeidsovereenkomst korter dan 24 maanden (zoals bij [verzoeker] het geval is) óók direct in aanmerking kwamen/komen voor een transitievergoeding. Voor [verzoeker] betekent dit dat hij recht heeft op een transitievergoeding, en dat wat betreft de berekening van de hoogte ervan de oude berekeningswijze blijft bestaan.
ernstigverwijtbaar handelen is, anders dan [verweerster] betoogt, naar het oordeel van het hof echter geen sprake. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat de uitzonderingsgrond van artikel 7:673 lid 7 BW, aanhef en onder c) een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (zie onder meer HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203 rov. 3.4.3 met vindplaatsen).
de factoeen einde gekomen aan de feitelijke invulling van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Op die dag heeft [verweerster] [verzoeker] aangesproken op het feit dat hij niet op het werk verschijnt, zijn afspraken niet nakomt en gezegd dat het zo niet langer kan. Die dag heeft [verzoeker] zijn bedrijfseigendommen ingeleverd. Tevens is afgesproken dat hij de volgende dag zijn lease-auto zou inleveren en de overhandigde vaststellingsovereenkomst zou tekenen. Nadien heeft [verweerster] [verzoeker] niet meer opgeroepen om te komen werken. Vervolgens heeft [verweerster] zelf een ontbindingsverzoek ingediend (waarvan zij [verzoeker] bij brief van 19 november 2019 in kennis heeft gesteld), waarbij zij de kantonrechter heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden. Onder deze omstandigheden mocht [verzoeker] (die ook al vanaf 21 oktober 2019 geen salaris meer ontving) er redelijkerwijs van uitgaan dat hij feitelijk niet meer in dienst was van [verweerster] , hoewel hij dat formeel nog wel was. Daarbij speelt mee dat, zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, het zijn eerste serieuze baan was, hij geen ervaring had met (de regels omtrent) arbeidsovereenkomsten en hij heel open is geweest over zijn nieuwe baan.