[appellant] heeft zijn te bewijzen stelling dat hij met [geïntimeerde] had afgesproken dat hij het geld niet hoefde terug te betalen als getuige afgezwakt. Hij heeft namelijk als getuige onder meer verklaard:
(…) Over de geldleningsovereenkomst kan ik het volgende zeggen. Nadat ik [geïntimeerde] een
berichtje had gestuurd over het pinnen van het geld om de openstaande boetes te betalen heeft [geïntimeerde] gereageerd met dat het geld haar niet interesseerde, maar dat het haar ging om vertrouwen. Een paar weken later kwam zij met de overeenkomst aanzetten. Dat was een
uitdraai van internet. Ik heb daar laconiek op gereageerd. Ik kan me helemaal niet herinneren dat we iets besproken hebben over dat ik met € 75,- per maand zou terugbetalen. Ik ging er van uit dat die overeenkomst niet zo belangrijk was. In ieder geval niet voor [geïntimeerde] . Ik heb zelf het idee dat haar man daarover moeilijk deed omdat het ging om zo’n groot bedrag. Ik heb daar zelf niet met de man van [geïntimeerde] over gesproken. Ik heb dat ook niet zo besproken met [geïntimeerde] zelf. Voor mij was het allemaal niet zo serieus, maar ik wilde niet dat [geïntimeerde] tegenover haar man in de problemen zou komen. Ik voelde mij daarom wel wat onder druk gezet en ik heb toen getekend, maar ik nam het eigenlijk niet serieus. Dat was dan omdat [geïntimeerde] al zoveel voor mij betaald had en ik ging er eigenlijk vanuit dat zij nu ook niet het geld terug wilde. Ik zeg u dat ik de logica daarvan ook niet begrijp. Ik vind het wat dwangmatig.
Ik heb de overeenkomst ondertekend. Later kreeg ik van [geïntimeerde] een kopie. Toen bleek mij dat [geïntimeerde] wat in de overeenkomst had bijgeschreven, namelijk dat zij inzage wilde in mijn geldzaken. Ik heb daar dan ook uiteindelijk aan meegewerkt en ik heb toen [geïntimeerde] toegevoegd als iemand die in mijn bankrekening inzage kon hebben. Toen de relatie beëindig was heb ik dat uiteraard weer gewijzigd.
Ik heb de overeenkomst ondertekend omdat ik mij onder druk gezet voelde. Ik kan dat als volgt toelichten. Allereerst speelde mij in het hoofd het verhaal dat de man van [geïntimeerde] destijds had verteld. Die had mij heel duidelijk gemaakt dat hij zich niet nog eens wilde laten oplichten. Ik wilde daarom niet dat [geïntimeerde] een probleem zou krijgen. Daarnaast was het zo dat [geïntimeerde] niet blij was met de situatie. Zoals gezegd ging het haar niet zo zeer om het geld, maar om het vertrouwen.
(…)
U vraagt mij waarom ik mij in de procedure bij de kantonrechter op het standpunt heb gesteld dat ik de geldleningsovereenkomst niet heb ondertekend. Ik heb daarmee bedoeld dat ik niet heb getekend voor datgene wat [geïntimeerde] later met de pen heeft bijgeschreven. Ik doel dan op dat [geïntimeerde] inzicht in mijn geldzaken wilde.