ECLI:NL:GHARL:2020:8313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.266.968/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na bewijslevering in geschil over geldleningsovereenkomst en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende een geldleningsovereenkomst van 3 oktober 2016. [Appellant] had in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd en was in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 31 maart 2020 [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de geldleningsovereenkomst. Tijdens de bewijslevering heeft [appellant] verklaard dat hij onder druk was gezet om de overeenkomst te ondertekenen en dat hij meende dat het geld niet terugbetaald hoefde te worden. [Geïntimeerde] heeft echter verklaard dat de overeenkomst was opgesteld om ervoor te zorgen dat [appellant] de lening terugbetaalde, en dat zij niet op de hoogte was van de afspraken die [appellant] beweerde. Het hof heeft geconcludeerd dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs en dat de dwingende bewijskracht van de overeenkomst intact blijft. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.968/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6604121)
arrest van 13 oktober 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Bou-Asrar, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen in hoger beroep.

1.Het verdere verloop van de procedure geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt over wat is overwogen en beslist in het tussenarrest van 31 maart 2020.
1.2
In het tussenarrest heeft het hof [appellant] tot het leveren van tegenbewijs toegelaten.
1.3
[appellant] heeft op 21 september 2020 twee getuigen doen horen, te weten hemzelf en [geïntimeerde] .
1.4
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op het voorafgaand aan het tussenarrest overgelegde procesdossier, aangevuld met het proces-verbaal van getuigenverhoor.

2.De verdere beoordeling

2.1
De procedure gaat erover of [appellant] ingevolge een door hem ondertekende geldleningsovereenkomst van 3 oktober 2016 verplicht is de daarin opgenomen hoofdsom van € 4.894,- (met rente en kosten) aan [geïntimeerde] terug te betalen.
2.2
Het hof heeft in het tussenarrest van 31 maart 2020 overwogen dat de geldleningsovereenkomst als een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 Rv is aan te merken die tussen [appellant] en [geïntimeerde] dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de verklaring van [appellant] dat hij van [geïntimeerde] geld ter beschikking heeft gekregen en moet terugbetalen, tenzij daartegen tegenbewijs wordt geleverd. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit dwingend bewijs.
2.3
[appellant] heeft zijn te bewijzen stelling dat hij met [geïntimeerde] had afgesproken dat hij het geld niet hoefde terug te betalen als getuige afgezwakt. Hij heeft namelijk als getuige onder meer verklaard:
(…) Over de geldleningsovereenkomst kan ik het volgende zeggen. Nadat ik [geïntimeerde] een
berichtje had gestuurd over het pinnen van het geld om de openstaande boetes te betalen heeft [geïntimeerde] gereageerd met dat het geld haar niet interesseerde, maar dat het haar ging om vertrouwen. Een paar weken later kwam zij met de overeenkomst aanzetten. Dat was een
uitdraai van internet. Ik heb daar laconiek op gereageerd. Ik kan me helemaal niet herinneren dat we iets besproken hebben over dat ik met € 75,- per maand zou terugbetalen. Ik ging er van uit dat die overeenkomst niet zo belangrijk was. In ieder geval niet voor [geïntimeerde] . Ik heb zelf het idee dat haar man daarover moeilijk deed omdat het ging om zo’n groot bedrag. Ik heb daar zelf niet met de man van [geïntimeerde] over gesproken. Ik heb dat ook niet zo besproken met [geïntimeerde] zelf. Voor mij was het allemaal niet zo serieus, maar ik wilde niet dat [geïntimeerde] tegenover haar man in de problemen zou komen. Ik voelde mij daarom wel wat onder druk gezet en ik heb toen getekend, maar ik nam het eigenlijk niet serieus. Dat was dan omdat [geïntimeerde] al zoveel voor mij betaald had en ik ging er eigenlijk vanuit dat zij nu ook niet het geld terug wilde. Ik zeg u dat ik de logica daarvan ook niet begrijp. Ik vind het wat dwangmatig.
Ik heb de overeenkomst ondertekend. Later kreeg ik van [geïntimeerde] een kopie. Toen bleek mij dat [geïntimeerde] wat in de overeenkomst had bijgeschreven, namelijk dat zij inzage wilde in mijn geldzaken. Ik heb daar dan ook uiteindelijk aan meegewerkt en ik heb toen [geïntimeerde] toegevoegd als iemand die in mijn bankrekening inzage kon hebben. Toen de relatie beëindig was heb ik dat uiteraard weer gewijzigd.
Ik heb de overeenkomst ondertekend omdat ik mij onder druk gezet voelde. Ik kan dat als volgt toelichten. Allereerst speelde mij in het hoofd het verhaal dat de man van [geïntimeerde] destijds had verteld. Die had mij heel duidelijk gemaakt dat hij zich niet nog eens wilde laten oplichten. Ik wilde daarom niet dat [geïntimeerde] een probleem zou krijgen. Daarnaast was het zo dat [geïntimeerde] niet blij was met de situatie. Zoals gezegd ging het haar niet zo zeer om het geld, maar om het vertrouwen.
(…)
U vraagt mij waarom ik mij in de procedure bij de kantonrechter op het standpunt heb gesteld dat ik de geldleningsovereenkomst niet heb ondertekend. Ik heb daarmee bedoeld dat ik niet heb getekend voor datgene wat [geïntimeerde] later met de pen heeft bijgeschreven. Ik doel dan op dat [geïntimeerde] inzicht in mijn geldzaken wilde.
2.4
Tegenover deze verklaring van [appellant] staat die van [geïntimeerde] . Zij heeft onder meer als getuige verklaard:
Deze zaak gaat over de geldleningsovereenkomst van 3 oktober 2016. Over de totstandkoming daarvan kan ik u het volgende zeggen. Deze overeenkomst komt voort uit het feit dat [appellant] mijn bankpas zonder toestemming heeft gebruikt. Hij heeft daarmee geld van mijn bankrekening afgehaald. Omdat hij dat deed zonder mijn toestemming vond ik dat een kwalijke zaak. Ik wilde niet zover gaan om aangifte te doen, maar ik heb hem toen wel een contract voorgelegd en dat heeft hij toen getekend.
(…)
U houdt mij voor dat [appellant] stelt dat er in werkelijkheid een andere afspraak tussen ons geldt en dat deze overeenkomst een schijnovereenkomst zou zijn. Ik zeg u dat dat onjuist is. Ik heb die overeenkomst laten tekenen om er zeker van te zijn dat [appellant] de lening terugbetaalde. De overeenkomst is geen dekmantel. We hadden samen uitgerekend dat hij € 75,- per maand zou kunnen terugbetalen en dan zou hij er na een jaar of vijf van zijn geweest.
(…)
U vraagt mij waarom het gebruik van mijn bankpas nu zo anders is. Ik zeg u dat het nogal een verschil is of daarmee € 10,- wordt gepind of bijna € 5.000.-, Het verschil is dat ik al die eerdere bedragen heb betaald op eigen initiatief en dit bedrag is wat mij betreft gestolen. Mijn man wist in eerste instantie van niets en ook niet van de geldleningsovereenkomst. Dat hoefde wat mij betreft niet omdat ik ervan uitging dat [appellant] zijn belofte aan mij zou waarmaken. Ik heb hem daarna eerst ook nog uitstel gegeven. Hij is het allemaal echter niet nagekomen en toen is dit hele circus in gang gezet. (…)
2.5
Gelet op de afgelegde verklaringen is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen een van de inhoud van de geldleningsovereenkomst afwijkende afspraak is gemaakt, als door [appellant] is gesteld. Hij is daarmee niet geslaagd in het leveren van het tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van zijn in de overeenkomst van 3 oktober 2016 neergelegde verklaring dat hij het bedrag heeft geleend en moet terugbetalen.
2.6
Met het voorgaande ontvalt de grond aan
grief Ivan [appellant] die tot uitgangspunt neemt dat feitelijk met [geïntimeerde] is afgesproken dat hij het geld niet hoefde terug te betalen.
2.7
Met
grief IIbestrijdt [appellant] een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd te zijn. Voor zover [appellant] dat stoelt op zijn stelling dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest dat [appellant] het geld terugbetaalde, faalt dat om de hiervoor weergegeven reden. Voor zover [appellant] ter onderbouwing van deze grief aanvoert dat de redelijkheid en billijkheid daaraan in de weg staan, treft dat evenmin doel. [appellant] kan immers niet worden gevolgd in zijn stelling dat het voor hem onduidelijk is geweest dat het geld moest terugbetalen ‘nu de overeenkomst alleen ter bescherming was opgesteld’.
2.8
Grief III, die opkomt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, steunt alleen op wat hiervoor al is besproken. Met het falen van de grieven I en II is er geen reden om over de proceskosten anders te oordelen. De grief faalt.

3.De slotsom

3.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op nihil.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 juni 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J. Smit en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.