ECLI:NL:GHARL:2020:8207

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.475
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van de sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die woonachtig is te [A]. De rechtbank Overijssel had op 27 juli 2020 het verzoek van de bewindvoerder om de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen, toegewezen. De reden hiervoor was dat de appellant niet had voldaan aan zijn sollicitatieplicht, ondanks eerdere waarschuwingen en een verlenging van de regeling. De appellant was eerder vrijgesteld van sollicitatieplicht vanwege medische redenen, maar deze vrijstelling was niet verlengd omdat hij onvoldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was om te solliciteren.

In hoger beroep verzocht de appellant het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Het hof heeft de zaak behandeld op 5 oktober 2020, waarbij de appellant en zijn advocaat aanwezig waren. De bewindvoerder was afwezig wegens ziekte. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn eerdere vrijstellingen, niet voldoende had gesolliciteerd en niet had voldaan aan de eisen die aan hem gesteld werden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant zijn sollicitatieplicht niet naar behoren had nagekomen, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De appellant had onvoldoende gesolliciteerd en had geen nieuwe vrijstellingsverzoeken ingediend. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant definitief is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.281.475
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: R 541/18)
arrest van 12 oktober 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F. Hoff.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 18 december 2018 is, op verzoek van [appellant] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij beschikking van de rechter-commissaris van 6 november 2019 is de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] met vier maanden, tot 18 april 2022, verlengd omdat [appellant] vanaf 18 juni 2019 tot en met 31 oktober 2019 niet had voldaan aan zijn sollicitatieplicht.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank van 27 juli 2020 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] , op verzoek van de bewindvoerder, [B] , tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 3 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 juli 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de wettelijke schuldsanerings-regeling op hem van toepassing blijft.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met 3 producties, de met de brieven van 11 september 2020, 24 september 2020, 25 september 2020 en 2 oktober 2020 door mr. Hoff meegezonden producties 4 tot en met 14 en de brief met bijlagen van
21 september 2020 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling was vastgesteld op 28 september 2020. Hierbij zijn [appellant] en mr. Hoff verschenen. Kort voor die behandeling heeft de bewindvoerder zich bij het hof afgemeld wegens ziekte. Het hof heeft gelet daarop de zaak niet inhoudelijk besproken en een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 5 oktober 2020. Hierbij zijn [appellant] , zijn advocaat en de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Op het moment dat [appellant] in de schuldsaneringsregeling kwam, was hij door de gemeente Enschede tot 18 juni 2019 vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen. De gemeente Enschede heeft hem vervolgens vanaf 1 juli 2019 tot 30 juni 2020 en vervolgens bij besluit van 24 september 2020 tot 10 september 2022 opnieuw vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen.
3.2
[appellant] is door de rechter-commissaris op grond van lichamelijke klachten in de periode van 27 februari 2019 tot 18 juni 2019 vrijgesteld van de sollicitatieplicht in het kader van de WSNP. Een door [appellant] ingediend verzoek om vrijstelling van de sollicitatieplicht is op 8 juli 2019 door de rechter-commissaris afgewezen, omdat dit verzoek onvoldoende concreet was onderbouwd. Bij e-mail van 22 juli 2019 heeft de bewindvoerder [appellant] in de gelegenheid gesteld aanvullende - medische - informatie te overleggen. Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft [appellant] hierop gereageerd. Hij verwijst in deze e-mail aan de bewindvoerder naar de aan hem voorgeschreven medicatie en hij verwijst de bewindvoerder voor aanvullende informatie naar het ziekenhuis. De bewindvoerder heeft [appellant] daarop laten weten dat het niet aan hem, als bewindvoerder, is om eventuele (medische) stukken te vergaren en dat, als hij in aanmerking wil komen voor een ontheffing van de sollicitatie-plicht, hij zelf de stukken daarvoor bij de bewindvoerder moet aanleveren. Dit heeft niet tot een nieuwe vrijstelling van [appellant] geleid.
3.3
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] zijn sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Hiertoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant] zelfs na de eerdere verlenging van zijn regeling opnieuw (veel) te weinig sollicitaties heeft verricht en dat hij ondanks de eerdere waarschuwingen geen verbetering in de nakoming van de sollicitatieplicht heeft laten zien.
3.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht en op goede gronden tussentijds heeft beëindigd. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof licht zijn oordeel als volgt toe.
3.5
Uit het proces-verbaal van de toelatingszitting is gebleken dat [appellant] in het verleden in verband met een dubbele hernia twee jaar lang een Ziektewetuitkering heeft gehad. In aansluiting daarop kreeg hij geen WIA-uitkering, naar eigen zeggen omdat de artsen hem niet meer dan 25% arbeidsongeschikt bevonden. [appellant] is kort na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling voor een periode van vier maanden vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Omdat [appellant] met de door hem overgelegde stukken (een verklaring van Nocepta Centrum voor specialistische pijnzorg van 11 april 2018 en een adviesrapport van Sciopeng van 25 juni 2018) de rechter-commissaris niet kon overtuigen hem opnieuw van de sollicitatieplicht vrij te stellen, was het aan hem daaraan invulling te gaan geven of met een nieuw (en beter) gedocumenteerd vrijstellingsverzoek te komen.
Bij gebreke van een nieuwe vrijstelling moest [appellant] volgens de Recofa-richtlijnen gaan solliciteren. Dat is niet goed gegaan en daarom heeft [appellant] bij beschikking van
6 november 2019 een laatste kans gekregen om alsnog aan de sollicitatieplicht te voldoen dan wel met medische stukken te onderbouwen dat hij niet kan werken. Deze kans had [appellant] moeten benutten, maar dat heeft hij niet gedaan.
3.6
Anders dan [appellant] nu stelt, heeft de bewindvoerder hem voldoende geïnformeerd over de frequentie en de wijze waarop hij moest solliciteren, waardoor hij wist of behoorde te weten wat van hem werd verwacht. Bovendien is de sollicitatieplicht ook uitgebreid aan de orde gekomen tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 6 november 2019. En zelfs als [appellant] niet zou hebben geweten dat hij vier keer maand diende te solliciteren, heeft hij sinds de verlenging op 6 november 2019 zo weinig gesolliciteerd (ook als de periode van medio maart 2020 tot 1 juni 2020 buiten beschouwing wordt gelaten) dat niet kan worden gezegd dat hij zich serieus heeft ingespannen. Hij heeft in deze periode zes keer gesolliciteerd.
Ook na de zitting bij de rechtbank, toen [appellant] volgens eigen zeggen voor het eerst hoorde dat hij vier keer per maand moest solliciteren, heeft [appellant] niet voldaan aan zijn sollicitatieplicht; hij heeft niet genoeg gesolliciteerd en heeft van de sollicitaties onvoldoende stukken naar de bewindvoerder gestuurd.
3.7
Verder neemt het hof in aanmerking dat [appellant] na de beschikking van de rechter-commissaris geen nieuw, met actuele gegevens onderbouwd, vrijstellingsverzoek bij de bewindvoerder of de rechter-commissaris heeft ingediend. Ook in hoger beroep is niet gebleken van aanknopingspunten met betrekking tot de gezondheidssituatie van [appellant] , die aanleiding zou kunnen zijn voor een (nieuwe) vrijstelling of een medisch belastbaar-heidsonderzoek. De in hoger beroep door [appellant] overgelegde verklaring van de Ziekenhuisgroep Twente van 15 september 2020, waarin staat dat de pijnmedicatie is afgebouwd en dat de door hem ervaren pijn en bijwerkingen als acceptabel worden ervaren, is daarvoor ontoereikend. Van eventuele voor die beoordeling relevante aan de gemeentelijke vrijstelling ten grondslag gelegde (medische) redenen is evenmin gebleken, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd.
Hierbij betrekt het hof dat [appellant] , in afwijking van zijn beroepschrift, ter zitting heeft verklaard dat hij tot op zekere hoogte in staat was en is om betaalde werkzaamheden te verrichten en dat hij ook solliciteert om aan werk te komen.
3.8
Gelet op de wijze waarop [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling met zijn sollicitatieplicht is omgegaan ziet het hof geen aanleiding die regeling voort te zetten of te verlengen, zoals [appellant] subsidiair heeft verzocht.
3.9
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 27 juli 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, C.G. ter Veer en B.J. Engberts, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is op
12 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.