ECLI:NL:GHARL:2020:8037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.265.775
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van administratieve bescheiden door accountantskantoor na overlijden echtgenoot

In deze zaak staat centraal of het accountantskantoor Konings&MeeuwissenWagenerRossen B.V. (K&M) administratieve bescheiden van de overleden echtgenoot van appellante, [B], en zijn bedrijven in bezit heeft, die op grond van een vaststellingsovereenkomst aan appellante moeten worden afgegeven. Het hof oordeelt, net als de kantonrechter, dat niet is komen vast te staan dat K&M over de gevraagde stukken beschikt, waardoor de vordering van appellante tot afgifte niet toewijsbaar is.

De procedure begon met een geschil over openstaande facturen van K&M voor werkzaamheden verricht voor Hoekman Beheer Nijmegen B.V. (HBN) en Hoekman Vast Goed B.V. (HVG). Na het overlijden van [B] in 2014 ontstond er contact tussen partijen over de afwikkeling van de nalatenschap en de openstaande facturen. In 2017 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin K&M zich verplichtte om alle administratieve gegevens van HBN, HVG en/of [B] te retourneren aan appellante. K&M heeft echter gesteld dat zij geen originele stukken meer in haar bezit heeft.

Appellante heeft in deze procedure gevorderd dat K&M haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst nakomt en de administratie, documenten en belastingaangiftes afstaat. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat appellante niet heeft bewezen dat K&M de gevorderde stukken in haar bezit heeft. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt vast dat K&M gemotiveerd heeft betwist dat zij de stukken heeft, en dat appellante niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De grieven van appellante falen, en het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.775
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen 6593037)
arrest van 6 oktober 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J. de Haan,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Konings&MeeuwissenWagenerRossen B.V.,
gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: K&M,
advocaat: mr. V.V.A. Lipman.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 oktober 2019 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 8 januari 2020,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie),
- de akte uitlating productie.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Samenvatting en beslissing

Het gaat in deze zaak om de vraag of K&M nog administratieve bescheiden van de overleden echtgenoot van [appellante] en zijn bedrijven in bezit heeft die zij op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst moet afgeven aan [appellante] . Net als de kantonrechter komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat K&M over de bedoelde stukken beschikt, zodat de vordering van [appellante] tot afgifte van deze stukken niet toewijsbaar is. Hierna legt het hof uit hoe het tot dat oordeel komt.

3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1.
K&M verrichte vanaf 2006 (accountants)werkzaamheden in opdracht van Hoekman Beheer Nijmegen B.V. (hierna: HBN) en Hoekman Vast Goed B.V. (hierna: HVG). [B] was tot zijn overlijden [in] 2014 bestuurder van HBN en HVG. [appellante] is zijn weduwe. Zij is op 8 mei 2014 bestuurder geworden van HVG. Ten tijde van het overlijden van [B] waren enkele facturen van K&M voor door haar verrichte werkzaamheden voor HBN en HVG nog niet betaald. Na het overlijden van [B] is er tussen partijen contact geweest over de afwikkeling van de nalatenschap en over de nog openstaande facturen van K&M. [appellante] werd hierbij bijgestaan door haar zoon. Namens [appellante] is mede gecorrespondeerd met K&M door een familielid, [C] .
K&M is in 2016 een gerechtelijke procedure gestart waarin zij van HBN, HVG, [appellante] en haar zoon betaling vorderde van de openstaande facturen. HVG werd op 23 augustus 2016 failliet verklaard. Voorafgaand aan de zitting in de door K&M aanhangig gemaakte zaak hebben partijen in 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat de zoon van [appellante] € 10.000 zou betalen aan K&M en dat K&M alle administratieve gegevens van HBN, HVG en/of [B] die zij in het kader van de opdrachtovereenkomst nog onder zich had zou retourneren aan [appellante] . De zoon van [appellante] heeft het bedrag van € 10.000 betaald. De gemachtigde van K&M heeft [appellante] geschreven dat K&M in haar archieven was nagegaan of zij nog beschikte over originele stukken uit de administratie van HBN, HVG en/of [B] en dat zij deze niet had aangetroffen. In een volgende brief heeft hij laten weten dat K&M niet beschikte over enige administratie van HVG. Intussen werd [appellante] door de curator van HVG aansprakelijk gesteld voor het tekort in het faillissement, onder meer omdat zij niet had voldaan aan de publicatieplicht en de administratieplicht (omdat zij niet had voldaan aan verzoeken van de curator om de administratie van de vennootschap te overhandigen). In verdere correspondentie heeft K&M aan de door [appellante] ingeschakelde deurwaarder laten weten dat zij na uitgebreid onderzoek een aantal originele bescheiden uit de administratie van HBN, HVG en [B] had aangetroffen. Zij heeft deze stukken (grotendeels administratie over 2010, 2011 en 2012) afgegeven op het kantoor van de notaris die de afwikkeling van de nalatenschap van [B] verzorgde.
3.2.
[appellante] heeft in deze procedure gevorderd K&M te veroordelen om haar verplichting uit de vaststellingsovereenkomst na te komen en de bij K&M in bezit zijnde administratie, documenten, belastingaangiftes over 2011, 2012 en 2013, ordners tot en met 2013 en restant 2014 en ING en SNS bankafschriften van 2011 tot en met 2014 die in het belang zijn van [appellante] af te geven, op straffe van een dwangsom. K&M heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 23 november 2018 [appellante] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat K&M (één of meer van) de bedoelde stukken in haar bezit heeft. [appellante] heeft daarop schriftelijke verklaringen overgelegd van [C] , J. de Graaf (de advocaat die [appellante] c.s. had bijgestaan in de eerdere procedure met K&M) en [appellante] zelf. K&M heeft bij antwoordakte op deze stukken gereageerd.
Bij eindvonnis van 24 mei 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd het bewijs te leveren. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Met grief 1 keert [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis dat, nu K&M de stelling van [appellante] gemotiveerd heeft betwist, niet vaststaat dat K&M de gevorderde administratieve stukken in haar bezit heeft. Volgens [appellante] blijkt uit de e-mail van K&M van 24 februari 2016, in antwoord op de e-mail van HBN van 23 februari 2016, dat K&M op dat moment in ieder geval de jaarstukken van HBN, HVG en [B] privé van de jaren 2011, 2012 en 2013 in haar bezit had. Met name de stukken over 2013 heeft [appellante] nimmer ontvangen. Volgens haar is het aan K&M om aan te tonen dat zij deze stukken over 2013 niet meer heeft.
4.2.
Het hof stelt voorop dat, nu [appellante] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat K&M de genoemde administratieve stukken van HBN, HVG en/of [B] onder zich heeft (namelijk: dat zij op grond van de vaststellingsovereenkomst verplicht is deze aan [appellante] te retourneren), zij volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van deze stelling draagt. Indien en voor zover zou vaststaan dat K&M de beschikking over deze stukken had, is het aan K&M om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij aan de verplichting tot teruggave van deze stukken heeft voldaan.
4.3.
De e-mails waarnaar [appellante] verwijst, houden voor zover hier van belang het volgende in. In de e-mail van 23 februari 2016 schrijft [C] (namens HBN) aan [D] van K&M: “(…) Ook is het normaal dat wij jaarstukken, vpb en privé aangiftes etc. ontvangen. In principe van alle BV’s waar jij volgens jou werkzaamheden voor hebt verricht. (…) Nogmaals verzoeken wij jou of K&M alvast de jaarstukken van Vastgoed, Beheer en privé aan ons te doen toekomen, van de jaren 2011-2012- en met spoed 2013. (…)”. [D] antwoordt in zijn e-mail van 24 februari 2016: “(…) In jouw mail noem jij nu voor het eerst specifiek welke documenten je wenst te ontvangen; ik zal ervoor zorgen dat de betreffende documenten -voorzover door ons definitief uitgebracht- woensdag as aanwezig zijn. (…)”.
4.4.
Uit deze e-mailwisseling kan niet worden afgeleid dat K&M beschikte over de jaarstukken over 2013, gelet op het nadrukkelijk gemaakte voorbehoud dat de gevraagde stukken aanwezig zouden zijn voor zover zij door K&M waren uitgebracht. [E] (bestuurder van K&M) heeft tijdens de zitting op 8 januari 2020 verklaard dat de laatste jaarrekening en aangifte vennootschapsbelasting die K&M voor [B] en zijn bedrijven heeft verzorgd het jaar 2012 betreft. [B] verzorgde zelf zijn aangifte voor de inkomstenbelasting. Omdat de belastingdienst vragen had over zijn IB aangifte, heeft K&M hem voor dat jaar daarmee geholpen. Jaarstukken of aangiftes over de periode daarna heeft K&M niet opgesteld, behalve de aangifte voor de erfbelasting. [D] heeft, in aansluiting daarop, verklaard dat de jaarstukken en belastingaangiftes over 2013 nog moesten worden opgemaakt. Omdat de familie [appellante] de opdracht aan K&M introk, heeft K&M zich daarmee niet meer beziggehouden. Om die reden heeft K&M geen administratie over 2013 onder zich gehad, aldus [D] . Naar het oordeel van het hof heeft K&M daarmee gemotiveerd betwist dat zij de jaarstukken over 2013 (en de daaraan ten grondslag liggende administratie) van HBN, HVG en/of [B] in haar bezit heeft gehad.
4.5.
Dat vaststaat dat K&M na het overlijden van [B] op 19 januari 2014 administratieve stukken uit zijn kantoor heeft meegenomen, onder meer om de successieaangifte te doen, maakt het voorgaande niet anders. [D] heeft verklaard dat alleen een ordner met correspondentie met de belastingdienst is meegenomen, die later netjes is teruggebracht. Over de aangifte voor de erfbelasting heeft [E] verklaard dat hij de zoon van [appellante] diverse malen om stukken voor deze aangifte heeft gevraagd, dat hij deze niet heeft gekregen en dat de zoon van [appellante] te kennen gaf dat de gevraagde gegevens niet relevant waren omdat het vermogen toch negatief was. Om die reden heeft [E] in de aangifte gegevens overgenomen uit de vorige aangifte en uit vorige jaarstukken. Met opmerkingen in de aangifte heeft hij duidelijk gemaakt welke gegevens er wel of niet waren. [appellante] heeft dit niet tegengesproken. Gelet hierop kan uit het feit dat K&M de aangifte voor de erfbelasting heeft verzorgd ook niet worden afgeleid dat zij moet hebben beschikt over de meeste recente stukken (tot aan het overlijden van [B] begin 2014).
4.6.
[appellante] wijst er ten slotte op dat zij al € 23.000 had betaald voor het verrichten van werkzaamheden door K&M en dat bij de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat K&M alle stukken zou teruggeven die zij nog onder zich had, waarbij nog eens € 10.000 is betaald. Anders dan [appellante] betoogt, volgt hier echter niet uit dat K&M heeft erkend dat er nog recente administratie, met name over 2013, was terug te geven. [appellante] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit dit wel kan worden afgeleid.
4.7.
Op grond van de hiervoor besproken gegevens kan dus niet worden vastgesteld dat K&M nog administratie van HBN, HVG en/of [B] in haar bezit heeft, met name over 2013, die zij op grond van de vaststellingsovereenkomst aan [appellante] zou moeten retourneren. Ten aanzien van de voorgaande jaren staat niet ter discussie dat K&M alle stukken waarover zij beschikt al heeft afgegeven aan [appellante] . De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het, gelet op de gemotiveerde betwisting door K&M, aan [appellante] is te bewijzen dat K&M nog stukken in haar bezit heeft die zij aan [appellante] dient te retourneren.
4.8.
[appellante] heeft het oordeel van de kantonrechter dat uit de overgelegde schriftelijke verklaringen niet het bewijs volgt dat één of meer van de genoemde stukken in het bezit zijn van K&M als zodanig niet bestreden. Het hof is het overigens eens met wat de kantonrechter daarover heeft overwogen en beslist. Het hof verwijst daar kortheidshalve naar (rov. 2.5 en 2.6 van het eindvonnis). [appellante] heeft wel nog nader bewijs aangeboden, in het bijzonder door het horen van getuigen. Het hof begrijpt dat [appellante] daarmee doelt op de getuigen die eerder een schriftelijke verklaring hebben afgelegd. [appellante] heeft echter niet aangegeven in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan (in hun schriftelijke verklaringen). Zij heeft alleen opgemerkt dat, omdat zij slechts schriftelijke verklaringen heeft overgelegd en de getuigen niet heeft laten horen, de kantonrechter zich geen oordeel heeft kunnen vormen over de betrouwbaarheid en geen gelegenheid heeft gehad om eventuele bij hem spelende vragen te kunnen stellen. Die toelichting volstaat in dit geval niet. De reden voor het oordeel dat het bewijs niet is geleverd, is niet dat aan de betrouwbaarheid van de getuigen wordt getwijfeld of dat er nog bepaalde vragen open staan, maar dat uit de verklaringen naar voren komt dat de getuigen niet weten welke stukken [D] en [E] in concreto hebben meegenomen en/of over welke stukken K&M anderszins beschikt. Aan de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, is daarom niet voldaan. Het hof gaat aan dit aanbod dan ook voorbij.
4.9.
Het voorgaande betekent dat grief 1 faalt. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom verder geen bespreking.

5.De slotsom

5.1.
De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
5.2.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de kant van K&M vastgesteld op € 741,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten x appeltarief II).
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen) van 23 november 2018 en 24 mei 2019;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van K&M vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.J.H.G. Bronzwaer en C.J.M. Klaassen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.