In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2013 tot en met 2016. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd omdat de lening die belanghebbende had afgesloten voor de financiering van zijn eigen woning niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden met betrekking tot het aflossingsschema. Belanghebbende had eerder een lening van € 50.000 afgesloten met de ouders van zijn toenmalige partner, waarbij in de leningsovereenkomst was bepaald dat deze volgens een annuitair aflossingsschema moest worden afgelost over een periode van 30 jaar.
De rechtbank Gelderland had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2013, 2015 en 2016 in stand gelaten. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de Inspecteur erkend dat er geen sprake was van kwade trouw van belanghebbende, wat betekent dat de Inspecteur niet zomaar kon navorderen zonder een nieuw feit.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur met de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen had gewekt dat de lening door de Inspecteur was beoordeeld. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet kon navorderen op basis van het Aflossingsschema dat na de ambtshalve vermindering was ontvangen, omdat dit geen nieuw feit was. Het hoger beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard, de navorderingsaanslagen werden vernietigd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.