In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een vennoot voor onbetaalde belastingaanslagen van een vennootschap onder firma (vof). De belanghebbende, die van 2004 tot 2014 vennoot was van de vof, was aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven omzetbelasting, boete, rente en kosten die de vof had laten liggen. De ontvanger van de Belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verminderde de aansprakelijkheid. De ontvanger ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting van het Hof werd het verweer van de belanghebbende herhaald dat het niet aan hem te wijten was dat de belasting niet was voldaan, omdat er beslag was gelegd op de bezittingen van de vennoten en de vof. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende zich had blootgesteld aan de kans dat beslag zou worden gelegd door zijn betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten. Het Hof bevestigde dat de beslaglegging door het Openbaar Ministerie niet als een onvoorzienbare gebeurtenis kon worden gezien, en dat de belanghebbende niet kon disculperen voor het niet betalen van de belasting.
Het Hof constateerde verder dat de ontvanger het verdedigingsbeginsel had geschonden door geen vooraankondiging te sturen voor de aansprakelijkstelling, maar oordeelde dat dit geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak. De aansprakelijkstelling werd uiteindelijk bevestigd, en het Hof wees het hoger beroep van de belanghebbende af. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bekrachtigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.