Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Waar gaat deze procedure over?
geheletegoed op de Carparekening
(€ 106.252,22), en uitkering daarvan aan haar, ook op straffe van een dwangsom. Verder heeft zij gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld om de wettelijke rente over € 24.965,- vanaf 4 september 2002 (althans 13 augustus 2003 of 28 januari 2009) aan haar te betalen, en ook alle door haar geleden schade als gevolg van het onrechtmatig door [appellante] gelegde beslag. Ten slotte vorderde zij dat [appellante] wordt veroordeeld om aan haar het verschil te betalen tussen de wettelijke rente en de wettelijke handelsrente over € 81.560.22 vanaf 24 januari 1997.
geheletegoed op de Carparekening en uitkering daarvan aan [geïntimeerde] .
3.Thematische bespreking van de grieven
N.a.v. het vonnis van
alle vorderingenis een aanwijzing voor het standpunt van [geïntimeerde] dat dat inderdaad het geval is, temeer omdat gebruikelijk is om met een dergelijke overeenkomst een einde te maken aan al hetgeen partijen verdeeld houdt. Vast staat weliswaar dat zij in dit geval niet al hun geschilpunten hebben willen regelen, omdat de dwangsommen zijn uitgezonderd. Die uitzondering is echter door partijen uitdrukkelijk gemaakt. Daaruit valt af te leiden dat andere uitzonderingen niet aan de orde waren. Dat dit inderdaad de bedoeling is geweest, leidt het hof verder af uit het volgende.
daaroverin 2009 overeenstemming hadden bereikt. Het ligt dan allesbehalve voor de hand dat de hoofdsom waar die rente over is berekend wel van de afspraken zou zijn uitgezonderd, en de rente niet. Het had op de weg van [appellante] gelegen toe te lichten waarom dat toch het geval is geweest, maar een dergelijke toelichting ontbreekt. Daar komt bij dat een verklaring voor deze tegenstrijdigheid erin kan worden gevonden dat het vonnis van 23 april 2009 een vervolg is op het vonnis van 28 januari 2009. Daarin is de afspraak weergegeven die partijen ter zitting hebben gemaakt. Die hebben geleid tot toewijzing van de vorderingen I en II, en niet van III. Vervolgens wordt geoordeeld dat partijen alleen nog een geschil hebben over de dwangsommen. De zaak is daarna aangehouden om partijen de gelegenheid te geven dat ook te regelen. Daarop volgde het vonnis van 23 april 2009, waarin eerst (onder 4.1) de eerder getroffen regeling is herhaald. De daaropvolgende overweging onder 4.2, dat vordering III nog ter beoordeling voorlag, is in het licht van het vonnis van 28 januari 2009 juist. Daarin is die vordering immers onbeslist gelaten.