Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Vanaf 2012 werd [appellant] met enkele ingrijpende tegenslagen geconfronteerd. Naar hij heeft verklaard, overleden zijn beste vriend en enkele familieleden, eindigde de relatie met zijn vriendin en kwam hij door de economische crisis in grote financiële problemen. Als gevolg hiervan heeft hij geruime tijd gekampt met alcohol-, drugs- en gokverslaving en is hij jarenlang (2012 tot 2016) dakloos geweest.
Sinds 2018 werkt [appellant] parttime in de schoonmaak ( [B] ). De daarmee verkregen inkomsten worden in mindering gebracht op de uitkering ingevolge de Participatiewet die hij ontvangt. In april 2019 kreeg [appellant] een huurwoning toegewezen. In die tijd heeft hij zich aangemeld bij de gemeente voor schuldhulpverlening en werd hem een schuldhulpmaatje toegewezen. Hierna is hij aangemeld bij de Voedselbank en is hij voor het (verder) onder controle brengen van zijn schuldenlast doorverwezen naar de Kredietbank Nederland, waar medio september 2019 in verband met een aanvraag schuldregeling een intake heeft plaatsgevonden. Sinds oktober 2019 wordt [appellant] begeleid door een budgetcoach. Zijn leefgeld bedraagt € 50 per week.
Medio juli 2020 heeft [appellant] de opleiding tot rijinstructeur met goed gevolg afgerond.
- rijden onder invloed op 3 maart 2016 door de politierechter d.d. 5 november 2018 tot
betaling van een geldboete van € 330 subsidiair zes dagen hechtenis (onherroepelijk);
- rijden onder invloed op 3 augustus 2017 door de politierechter d.d. 18 augustus 2017 tot
betaling van een geldboete van € 550, subsidiair 11 dagen hechtenis (niet onherroepelijk).
Ook is [appellant] blijkens genoemd uittreksel op 18 maart 2019 gedagvaard voor wiet/hennepproductie op 7 maart 2019. Volgens [appellant] is hij op die datum samen met zijn neef in een busje met (onder andere) kisten en lampen aangehouden, toen hij daarmee in opdracht van een kennis op weg was naar een vuilstortplaats. Van zijn betrokkenheid bij een wietplantage was volgens hem helemaal geen sprake. Mr. Keet heeft bij faxbericht van
23 september 2020 een brief van de officier van justitie overgelegd met een zogenaamd voorwaardelijk sepot, waarin deze aan [appellant] meedeelt dat hij voor dit feit niet zal worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij zich tijdens de proeftijd van twee jaar niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel zich op andere wijze zal misdragen.
3.3 [appellant] heeft ruim € 82.000 aan schulden, waaronder een schuld aan BBS Baarn-Bunschoten-Soest van € 4.629,51 (in juli 2019 verstrekte leenbijstand voor kosten van inrichting van de woning van [appellant] ) en een schuld aan het CJIB van in totaal € 1.940 (geldboetevonnis van € 687 en drie WAHV-boetes van in totaal € 1.253).
Gebleken is dat [appellant] zich op bewonderenswaardige wijze uit een diep dal heeft gewerkt en dat hij zich met de mogelijkheden die hij op dit moment heeft naar behoren inspant om zijn perspectief op de arbeidsmarkt verder te verbeteren. Omdat hij in juli 2020 is geslaagd voor het examen rijinstructeur (waardoor hij zijn lesbevoegdheid weer kan uitoefenen), heeft [appellant] zijn kansen op beter betaald en fulltime werk vergroot. Ook spreekt voor hem dat hij de nodige hulp heeft ingeroepen voor met name zijn financiële problemen, dat hij sinds april 2019 een zelfstandige woning heeft waarin hij wekelijks omgang met zijn dochter heeft en dat hij, afgaande op de crediteurenlijst, al enige tijd geen nieuwe consumptieve schulden heeft laten ontstaan, hoewel hij lange tijd dakloos was.
Onder deze omstandigheden kan worden aangenomen dat [appellant] in voldoende mate de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij voldoende greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in het verleden in financiële problemen hebben gebracht.
Tot slot is door het voorwaardelijk sepot (nagezonden stuk van mr. Keet op 23 september 2020) een mogelijke veroordeling van [appellant] wegens overtreding van de Opiumwet van de baan, ervan uitgaande dat [appellant] zich aan de gestelde voorwaarde houdt (wat gezien het voorgaande voldoende aannemelijk is), zodat ook dit geen belemmering is om [appellant] tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.