Beoordeling
1. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd wegens schending van de hoorplicht. De gemachtigde heeft betoogd dat de structurele schending van de hoorplicht door de officier van justitie in geval, gelijk hier, een betrokkene in administratief beroep niet wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, niet alleen moet leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie maar ook van de inleidende beschikking.
De kantonrechter is niet ingegaan op dit betoog.
2. Met de gemachtigde moet worden vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft gereageerd op dit in beroep bij de kantonrechter gevoerde betoog van de gemachtigde.
3. Voor zover het betoog van de gemachtigde overeenkomt met het betoog van de gemachtigde dat het hof in zijn arrest van 30 januari 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:802, heeft besproken, verwijst het hof naar dit arrest. De omstandigheid dat, zoals de gemachtigde in voormeld faxbericht, in aanvulling op dat betoog heeft aangevoerd, hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel, nu het (structureel) niet horen door de officier van justitie geen verband houdt met het - bij inleidende beschikking - opleggen van een sanctie door een ander bestuursorgaan.
4. Het hof zal op dit punt de gronden van de beslissing van de kantonrechter verbeteren.
5. Het hof zal vervolgens de overige door de gemachtigde opgeworpen bezwaren tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 20 september 2018 om 17:43 uur op de Foersterhof in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
7. De gemachtigde stelt dat de sanctie in deze zaak ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd. Er heeft zich een reële mogelijkheid tot staandehouding voorgedaan. Dit blijkt uit het feit dat de verklaring van de betrokken ambtenaar, zoals opgenomen in het zaakoverzicht, inhoudt van welk geslacht de betrokkene is. Daarin ligt besloten dat er contact is geweest met de bestuurder van het voertuig en dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding is geweest, aldus de gemachtigde. Dat dit gegeven afkomstig zou zijn van de RDW blijkt naar de mening van de gemachtigde niet uit het zaakoverzicht. Daarbij komt nog dat het feit dat de betrokkene heeft gesteld de ambtenaar niet te hebben gezien er niet aan in de weg staat dat de ambtenaar de betrokkene wel heeft gezien.
8. Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
9. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een situatie waarbij de ambtenaar is geconfronteerd met de persoon van wie hij vermoedde dat deze de bestuurder is geweest. Dat de ambtenaar de betrokkene zou hebben gezien, gelet op de vermelding van het geslacht van de betrokkene in het zaakoverzicht, berust op een onjuiste lezing daarvan. Deze vermelding is namelijk opgenomen onder het kopje “opgaven RDW”. Het geslacht van de betrokkene is dus ontleend aan de gegevens van de RDW. Dat het zaakoverzicht aansluitend de gegevens van de betrokken ambtenaar bevat maakt dat niet anders. Het hof wijst er in dit verband voorts nog op dat het door de advocaat-generaal bij verweerschrift overgelegde en door de ambtenaar opgemaakte brondocument onder het kopje “redenen van wetenschap” vermeldt: “geen bestuurder aanwezig”. Naar het oordeel van het hof staat aldus voldoende vast dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan, zodat de sanctie terecht aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd.
10. Dat de gedraging is verricht is niet betwist. Het hof dient gelet op het gevoerde verweer te beoordelen of er redenen zijn om het bedrag van de sanctie te matigen. De gemachtigde voert in dat verband in aanvulling op de hiervoor onder 1 bedoelde gronden aan dat het ten onrechte niet horen van de betrokkene door de officier van justitie kan worden gekwalificeerd als een omstandigheid waarin de betrokkene verkeert als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv. De betrokkene wordt volgens de gemachtigde door de schending van de hoorplicht rechtsbescherming ontnomen. Daardoor wordt de betrokkene benadeeld en verkeert deze dientengevolge in een omstandigheid die aanleiding geeft tot matiging van de sanctie, aldus de gemachtigde.
11. Anders dan de gemachtigde betoogt betreft de (structurele) schending van de hoorplicht geen omstandigheid op als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv, zodat dit geen reden vormt om het bedrag van de sanctie te matigen.
12. Gelet op wat het hof in het arrest van 28 april 2020 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336) heeft overwogen is er in dit geval geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarom hoeft het bezwaar tegen de beslissing van de kantonrechter op het verzoek om proceskostenvergoeding geen bespreking. De omstandigheid dat de beslissing van de kantonrechter dateert van voor dit arrest doet hieraan niet af. Met het arrest van 28 april 2020 heeft het hof de toepassing van de regeling met betrekking tot de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken vastgesteld. Dat de hoorplicht door de officier van justitie in gevallen als deze – mogelijk - structureel wordt geschonden vormt geen aanleiding om in afwijking van dit arrest wel een proceskostenvergoeding toe te kennen. 13. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, bevestigen en het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep afwijzen.