Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de hoorplicht is geschonden. Hiertoe wordt onder meer aangevoerd dat met ingang van 11 juli 2017 in de inleidende beschikking geen informatie meer is opgenomen over het horen.
2. Artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de officier van justitie de mogelijkheid om van het horen af te zien wanneer de indiener van het beroepschrift niet binnen een door de officier van justitie gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
3. Het is het hof ambtshalve bekend dat in de op 11 juli 2017 nieuw ingevoerde inleidende beschikking een verwijzing naar het doen van een verzoek om te worden gehoord door de officier van justitie ontbreekt. Ook is de betrokkene, na het instellen van administratief beroep, niet erop gewezen dat hij, als hij wilde worden gehoord door de officier van justitie, daartoe een verzoek moest doen. Gelet hierop kon de officier van justitie niet op de voet van artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb van horen afzien. Ook de andere uitzonderingsgronden van artikel 7:17 van de Awb doen zich hier niet voor. Nu de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, net als – met gegrondverklaring van het beroep daartegen – de beslissing van de officier van justitie.
4. De gemachtigde heeft betoogd dat deze schending van de hoorplicht tevens moet leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking. Daartoe heeft de gemachtigde aangevoerd dat de officier van justitie, waar het gaat om betrokkenen die, zoals hier, in administratief beroep niet worden bijgestaan door een professionele gemachtigde, de hoorplicht structureel schendt. De gemachtigde kan niet begrijpen dat de officier van justitie geen wezenlijke inspanningen heeft verricht om de hoorplicht na te leven. Ook niet nadat het hof bij arrest van 28 oktober 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1036 had geoordeeld dat schending van de hoorplicht niet (meer) kon worden gepasseerd door het horen van de betrokkene ter zitting van de kantonrechter. Het volstaan met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, is kennelijk onvoldoende om de officier van justitie er toe te bewegen de hoorplicht wel na te leven. Dat zal anders zijn indien naast vernietiging van de beslissing van de officier van justitie ook de inleidende beschikking wordt vernietigd. Dat zal voor de officier van justitie wel voldoende druk opleveren om de hoorplicht na te leven. De gemachtigde heeft in dit verband gewezen op het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY532, waarin de Hoge Raad in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft overwogen dat indien er sprake is van structureel vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dat kan leiden tot bewijsuitsluiting. De gemachtigde meent dat het hof in deze situatie aansluiting moet zoeken bij dit arrest. De gemachtigde heeft er verder op gewezen dat de jurisprudentie van het hof van vóór 1 mei 2019, erop neerkomende dat proceskostenvergoeding aan professionele gemachtigden wordt toegekend in geval de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd omdat de hoorplicht is geschonden, er toe heeft geleid dat professionele gemachtigden die een betrokkene in administratief beroep bijstaan, thans wel worden gehoord, maar dat een dergelijke financiële prikkel voor de officier van justitie ontbreekt als betrokkenen zich niet laten bijstaan door professionele gemachtigden.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is de inleidende beschikking te vernietigen. De advocaat-generaal onderkent dat de hoorplicht niet naar behoren wordt nageleefd, hij heeft daarvoor ook aandacht gevraagd bij de leiding van het parket CVOM. Er zijn op dit moment te weinig medewerkers die kunnen horen, er is aandacht voor deze onwenselijke situatie. Volgens de advocaat-generaal biedt de Wahv geen grondslag om de inleidende beschikking te vernietigen om reden van (structurele) schending van de hoorplicht. Vernietiging van de inleidende beschikking om deze reden zal afbreuk doen aan de handhaving van de verkeersregels in Nederland. Er zijn andere, minder ingrijpende middelen voor handen om de officier van justitie te bewegen de hoorplicht beter na te leven, bijvoorbeeld het toekennen van een schadevergoeding.
6. In reactie hierop heeft de gemachtigde ter zitting gesteld dat als vernietiging van de inleidende beschikking niet tot de mogelijkheden behoort, tot een andere wijze van compensatie moet worden overgegaan. De gemachtigde denkt hierbij aan een schadevergoeding gelijk aan het sanctiebedrag en de administratiekosten. Slechts een financiële prikkel zal de officier van justitie ertoe brengen de hoorplicht na te leven, aldus de gemachtigde.
7. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat de schending van de hoorplicht door de officier van justitie niet leidt tot vernietiging van de inleidende beschikking waarbij een ambtenaar een sanctie heeft opgelegd. In het door de gemachtigde aangehaalde arrest heeft de Hoge Raad, in het kader van de toepassing van artikel 359a Sv, geoordeeld dat als er sprake is van een vormverzuim met een structureel karakter, er onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor bewijsuitsluiting voor zover het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. De schending van de hoorplicht door de officier van justitie, of deze nu structureel plaats vindt of niet, betreft de totstandkoming van de beslissing op het administratief beroep tegen de inleidende beschikking en is geen verzuim dat de inleidende beschikking zelf betreft. Reeds gelet hierop kan in het arrest van de Hoge Raad geen aanleiding worden gevonden om (structurele) schending van de hoorplicht tot vernietiging van de inleidende beschikking te laten leiden.
8. Uitgangspunt is dat rechterlijke beslissingen worden nageleefd door het bestuursorgaan wiens beslissingen worden vernietigd. Wanneer de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd vanwege schending van de hoorplicht, is het aan de officier van justitie om daaraan gevolg te geven. De Wahv kent niet de mogelijkheid van terugwijzing van de zaak naar de officier van justitie, zodat deze in een concrete zaak, waarin de beslissing van de officier van justitie wegens schending van de hoorplicht is vernietigd, niet meer gevolg kan geven aan die rechterlijke uitspraak. Gelet op voormeld uitgangspunt brengt een dergelijke rechterlijke uitspraak daarom mee dat de officier van justitie het werkproces zo dient in te richten dat van door de rechter geconstateerde gebreken bij de naleving van de hoorplicht (in de toekomst) geen sprake meer zal zijn. Het hof begrijpt de inspanningen van de advocaat-generaal aldus dat hij de leiding van het parket CVOM daarop heeft gewezen.
9. Met betrekking tot de door de advocaat-generaal en de gemachtigde geopperde mogelijkheid van toekenning van schadevergoeding overweegt het hof dat, nog daargelaten dat de Wahv de mogelijkheid van schadevergoeding niet kent, een dergelijke maatregel -overigens net als de toekenning van proceskostenvergoeding- slechts strekt ter compensatie van eigen geleden schade en niet als middel om het bestuursorgaan ertoe te brengen (in de toekomst) rechterlijke uitspraken na te leven.
10. Het hof zal de door de gemachtigde opgeworpen bezwaren tegen de inleidende beschikking beoordelen.
11. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie is opgelegd van € 264,- voor: "overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 27 km/h (verkeersbord A1)". Deze gedraging zou zijn verricht op 3 oktober 2018 om 23.34 uur op de N360 Rijksweg in Garmerwolde met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
12. De gemachtigde voert aan dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Om de gedraging vast te kunnen stellen is het cruciaal om vast te stellen dat de betrokkene het bord A1 is gepasseerd. De betrokkene betwist de aanwezigheid van de bebording. In het dossier bevinden zich geen aanwijzing dat de bebording wel aanwezig zou zijn. Gelet hierop kan de gedraging niet worden vastgesteld.
13. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
14. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
Toegestane snelheid : 60 km per uur.
Overtreden artikel : 62 jo. bord A1 RVV 1990.''
15. In reactie op het hoger beroepschrift van de gemachtigde heeft de advocaat-generaal een aanvullend proces-verbaal opgevraagd bij de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. In dit proces-verbaal, opgemaakt op 27 september 2019, is voor zover van belang het volgende opgenomen:
"De geldende limiet op de handhavingscontrole wordt afgedwongen middels borden conform model A1 met het opschrift 60. Aan deze weg staat ook een extra bord met opschrift 60 / Radarcontrole. Zie ook de meegezonden foto’s en schouwrapport."
16. In het proces-verbaal van de schouw wordt – voor zover hier van belang - het volgende verklaard:
"Op 25 augustus 2014, omstreeks 10.10 uur heb ik, [E] , boa domein generieke opsporing, werkzaam bij de politie, eenheid Noord-Nederland, de onderstaande handhavingslocatie geschouwd en het volgende geconstateerd:
HHM nummer: 3805
Richting van: Groningen
Richting naar: Delfzijl
Handhavingsborden: Ja - A1- 60km."
17. Het dossier bevat verder twee foto’s van Google Streetview van de N360 te Garmerwolde. Deze afbeeldingen zijn van juli 2017. Op de eerste afbeelding is een bord A1 60 te zien aan zowel de linkerzijde als de rechterzijde van de weg. Op de tweede afbeelding is een bord geplaatst met opschrift 60 en radarcontrole.
18. De gemachtigde heeft in reactie hierop aangevoerd dat de vermeende gedraging plaatsvond op 3 oktober 2018. Het ingebrachte schouwrapport dateert van 25 augustus 2014. Dit schouwrapport ziet daarom niet op een periode van kort voor de vermeende gedraging. De ingebrachte afbeeldingen van Googlemaps betreffen een weergave van de weg in juli 2017. Dit is meer dan een jaar voorafgaand aan de gedraging.
19. De advocaat-generaal heeft hierop laten weten dat uit navraag bij de politie is gebleken dat de volgende werkwijze wordt gehanteerd: er wordt eenmalig een proces-verbaal opgesteld van een schouw en vervolgens wordt een lijst bijgehouden van data waarop is geschouwd. Deze lijst met de titel ‘Schouwing Flitspalen’ ontbrak bij het verweerschrift en is alsnog in het geding gebracht door de advocaat-generaal. Op deze lijst is aangegeven dat bij de schouwen vlak voor en vlak na de gedraging de bebording aanwezig was.
20. De gemachtigde stelt dat in het document ‘Schouwing Flitspalen’ niet is ingevuld om welk HHM-nummer het gaat, daarom kan het document niet gekoppeld worden aan de flitspaal met het HHM-nummer 3805. Ook blijkt niet waar de bebording is geconstateerd en of de lijst afkomstig is van de politie. Het document mist dan ook relevantie in de betreffende zaak.
21. In het proces-verbaal van 25 augustus 2014 van de schouw is vermeld dat de eerste schouwing van de locatie met het HHM-nummer 3805 heeft plaats gevonden op 25 augustus 2014 om 10.10 uur in de richting van Groningen naar Delfzijl. In de lijst ‘Schouwing Flitspalen’ is deze datum en het tijdstip als eerste genoemd. In de lijst is verder het nummer van degene die geschouwd heeft opgenomen. Het betreft ambtenaren van politie. Het hof acht aannemelijk dat het overgelegde document ‘Schouwing Flitspalen’ gekoppeld is aan de flitspaal met het HHM-nummer 3805 en dat deze gegevens de aanwezigheid van de relevante bebording betreffen.
22. Gelet op deze gegevens staat voldoende vast dat ten tijde van de gedraging het bord A1 aanwezig was. De bezwaren treffen geen doel.
23. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
24. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).