ECLI:NL:GHARL:2020:7673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
21-001705-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed van amfetamine en GHB

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorvoertuig onder invloed van amfetamine en GHB. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 8 september 2020, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 50 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar heeft geëist. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de cautie niet was gegeven tijdens de insluitingsfouillering, wat volgens hem zou moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een verhoorsituatie, waardoor de cautieplicht niet van toepassing was. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde de eerder geëiste straf op, met inachtneming van de recidive van de verdachte. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001705-19
Uitspraak d.d.: 22 september 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 maart 2019 met parketnummer 96-096654-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 25 januari 2018, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een motorfiets heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen tenminste 700 microgram amfetamine per liter bloed en/of 78 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat is verzuimd om aan verdachte bij de insluitingsfouillering de cautie te geven. Dit had wel gemoeten, aldus de raadsman, gelet op de context van de vragen. De voor verdachte belastende verklaring die hij heeft afgelegd naar aanleiding van de vragen van de verbalisant bij de insluiting, dient te worden uitgesloten van het bewijs. De resultaten van het bloedonderzoek dienen eveneens als verboden vrucht van die verklaring te worden uitgesloten van het bewijs. Er resteert vervolgens onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te kunnen komen, hetgeen zou moeten leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Verdachte is buiten heterdaad aangehouden in verband met verdenking van diefstal dan wel heling van een fiets. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte vlak voor zijn aanhouding zien rijden als bestuurder van een motorfiets. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , blijkt dat verdachte tijdens de insluitingsfouillering is verzocht om zijn zakken leeg te halen en alles wat hij bij zich had op de balie te leggen. Verdachte haalde vervolgens diverse goederen uit zijn zakken en legde deze op de balie. Daarna is verdachte gefouilleerd. De verbalisant die de insluitingsfouillering uitvoerde haalde uit de broekzak van verdachte twee doorzichtige buisjes met daarin een vloeistof waarvan verbalisant [verbalisant 2] het vermoeden had dat het GHB betrof. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 2] aan verdachte gevraagd of hij verslaafd was aan GHB of andere drugs. Volgens het proces-verbaal van bevindingen werd dit gevraagd in verband met het welzijn van verdachte. Verdachte antwoordde daarop dat hij verslaafd was aan GHB, dat hij twee uren daarvoor voor het laatst GHB had gebruikt en dat hij normaal om het uur GHB gebruikt.
Juridisch kader
Op grond van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient aan de verdachte voorafgaand aan ieder verhoor door de verhorende verbalisant te worden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is, de zogenoemde cautieplicht. Het verhoor heeft een onderzoeksfunctie en de verhorende ambtenaren ondervragen de verdachte om bewijsmateriaal te verzamelen. Van een verhoorsituatie is echter pas sprake indien (door de politie) aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt (zie HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2056).
Oordeel hof
Er was tijdens de insluitingsfouillering nog geen sprake van een verhoorsituatie waarbij aan verdachte vragen werden gesteld die betrekking hadden op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte was aangemerkt. De vragen die tijdens de insluitingsfouillering aan verdachte zijn gesteld, waren evident gericht op het welzijn van verdachte naar aanleiding van de bij verdachte tijdens die fouillering aangetroffen drugs. Artikel 29 Sv noopte de verbalisanten er niet toe om aan verdachte tijdens die insluitingsfouillering de cautie te geven. Dat verdachte achteraf bezien tijdens de insluitingsfouillering ten aanzien van zichzelf belastend heeft verklaard, maakt dat niet anders. Het hof zal gelet op het voorgaande dan ook niet overgaan tot uitsluiting van de verklaring van verdachte. Voor uitsluiting van de resultaten van het bloedonderzoek van het bewijs is - reeds daarom - evenmin grond.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 25 januari 2018, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een motorfiets heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen tenminste 700 microgram amfetamine per liter bloed en 78 milligram GHB per liter bloed bedroeg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van amfetamine en GHB. Het is algemeen bekend dat het deelnemen aan het verkeer na het gebruik van drugs als amfetamine en GHB de rijvaardigheid in ernstige mate kan beïnvloeden. Verdachte heeft de gevaarzetting die daardoor ontstaat op de koop toegenomen door toch te gaan rijden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 11 augustus 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege het plegen van strafbare feiten, waaronder ook eerder voor de overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op de ernst van het feit en aangezien sprake is van recidive, acht het hof de eis van de advocaat-generaal - een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar - passend. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 22 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.