ECLI:NL:GHARL:2020:7658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
21-004564-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering en veroordeling voor rijden met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste instantie beschuldigd van verduistering van een leaseauto en het rijden met een ongeldig rijbewijs. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de verduistering. De verdachte had een leaseovereenkomst voor een bestelauto, maar stopte met het betalen van de lease termijnen. De overeenkomst werd ontbonden, maar het hof kon niet vaststellen dat de verdachte de auto opzettelijk wederrechtelijk had toegeëigend. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het rijden met een ongeldig rijbewijs op 22 september 2018. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de recidive van de verdachte in aanmerking is genomen. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming geacht met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004564-19
Uitspraak d.d.: 23 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 augustus 2019 met parketnummer 18-081584-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 weken en een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 3 september 2018, althans in het jaar 2018, te [plaatsnaam 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een bestelauto merk Iveco Dally 35s15, voorzien van het kenteken: [kentekennummer] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lessee, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2018, te of bij [plaatsnaam 2] , in de gemeente [naam gemeente] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B en/of E, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A28, als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1

Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
De verdachte heeft op 20 februari 2016 met [naam bedrijf 2] een leaseovereenkomst gesloten betreffende de in de tenlastelegging genoemde bestelauto. Met ingang van 1 mei 2018 bleef de verdachte in gebreke met de betaling van de maandelijkse leasetermijnen. Hierop is de overeenkomst ontbonden. Vanaf half juli 2018 heeft ‘ [naam bedrijf 3] ’ in opdracht van de leasemaatschappij pogingen ondernomen om met de verdachte in contact te komen teneinde een afspraak over de afgifte van de bestelauto te maken. De verdachte bleek op dat moment onbereikbaar. Op 28 augustus 2018 heeft een medewerker van [naam bedrijf 3] telefonisch contact gehad met verdachte. Aan verdachte is medegedeeld dat over zou worden gegaan tot aangifte van verduistering. Op 29 augustus 2018 is een aankondiging aangifte aan verdachte verstuurd. Hierbij is aan verdachte tot en met 31 augustus 2018 om 14:00 uur de tijd gegeven om mee te werken aan de afgifte van de bestelauto.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2018 blijkt dat verdachte op
22 september 2018 in de betreffende bestelauto reed (die inmiddels gesignaleerd stond) en is aangehouden. De verdachte heeft tijdens het politieverhoor op 22 september 2018 verklaard dat hij wegens financiële omstandigheden een achterstand had met de betalingen. Verdachte wist dat hij het voertuig moest inleveren, indien hij niet voldeed aan de betalingen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet in de gelegenheid was om het voertuig in te leveren, omdat hij op vakantie was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij voornemens was om het voertuig in te leveren. Verdachte was niet direct op de hoogte van de omstandigheid dat hij het voertuig uiterlijk 31 augustus 2018 om 14.00 uur moest inleveren. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij dit pas ergens begin september 2018 hoorde.
Wederrechtelijke toe-eigening in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht is het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester gaan beschikken over een goed dat aan een ander toebehoort. Het enkel nalaten van moeite om iets aan de eigenaar terug te geven is, zelfs niet als overeengekomen is dat dit zonder aanmaning zal geschieden, geen toe-eigening in de hier bedoelde betekenis (vgl. onder meer HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:32).
Verdachtes recht tot gebruik van de bestelauto is met de beëindiging van de leaseovereenkomst komen te vervallen. Vanaf dan is sprake van wederrechtelijkheid. Het is evenwel de vraag of de verdachte kan worden verweten dat hij zich toen de bestelauto in de hiervoor bedoelde zin heeft toegeëigend. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 mei 2018 tot en met 3 september 2018 als heer en meester over de bestelauto heeft beschikt.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte, nadat hij gestopt was met het betalen van de lease termijnen als heer en meester heeft beschikt over de leaseauto en zich deze opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend in de periode van 1 mei 2019 tot en met 3 september 2019 zodat hij van de tenlastegelegde verduistering moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierbij dat de leasemaatschappij de verdachte na melding dat tot aangifte overgegaan zou worden tot en met 31 augustus 2019 om 14.00 uur de gelegenheid heeft gegeven de auto terug te brengen en dat uit het dossier niet duidelijk is of dit bericht de verdachte vóór of op 3 september 2019 heeft bereikt.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1. ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 22 september 2018, te of bij [plaatsnaam 2] , in de gemeente [naam gemeente] , terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B en/of E, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A28, als bestuurder een motorrijtuig (bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden in een auto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door toch te rijden heeft verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een besluit van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen.
Het hof neemt bij de strafoplegging de recidive van verdachte in aanmerking. Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2020, is verdachte ten tijde van het onderhavige feit weliswaar nog niet eerder veroordeeld ter zake van het rijden in een motorvoertuig, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Maar wel is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van verkeersgerelateerde delicten en andersoortige strafbare feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Het hof sluit bij de strafoplegging aan bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken nu het geen reden ziet om hiervan af te wijken. Het hof is van oordeel dat uitsluitend een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf recht doet aan de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 23 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.F. van der Wolf en mr. K. van der Meulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.