ECLI:NL:GHARL:2020:7453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
200.245.328/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapskwestie met betrekking tot gezag en omgangsregeling na eerdere tussenbeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ouderlijke verantwoordelijkheden van een vader en moeder over hun kinderen. De vader had eerder een kans gekregen om zijn ouderschap op een behoorlijke manier vorm te geven, maar heeft deze kans niet benut. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder alleen belast wordt met het ouderlijk gezag, terwijl het recht op omgang voor de vader is ontzegd. De beslissing is gebaseerd op de bevindingen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel, die concludeerde dat de vader niet in staat is om een veilige en constructieve relatie met de kinderen op te bouwen. De vader heeft niet voldaan aan de voorwaarden die het hof eerder had gesteld, waaronder het laten uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek. De kinderen, met name [de minderjarige1], hebben te maken met ernstige emotionele problemen, waaronder PTSS, en het hof oordeelt dat omgang met de vader op dit moment schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. De rechtbank Overijssel had eerder al besloten dat de moeder alleen met het gezag belast moest worden, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De vader's verzoek om de beslissing opnieuw aan te houden voor een persoonlijkheidsonderzoek is afgewezen, omdat het hof van mening is dat er nu duidelijkheid moet komen in het belang van de kinderen. De zaak is behandeld in aanwezigheid van de advocaten van beide partijen en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.328/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 213950)
beschikking van 15 september 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.A. van der Kleij te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.H. Grandjean te Wijhe.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 7 mei 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 17 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van der Kleij van 30 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van der Kleij van 15 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 15 januari 2020.
1.3
Op 4 augustus 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is mevrouw [D] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 7 mei 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof overwogen dat er bij de vader sprake lijkt te zijn van onderliggende problematiek. Het hof heeft de vader geadviseerd om een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten zodat zo nodig passende hulp gezocht kan worden. Het hof heeft daarnaast de vader tijd gegund om te laten zien dat hij een langere periode op normale wijze kan communiceren en het belang en de beleving van de kinderen boven zijn eigen behoefte kan stellen. Aan de moeder heeft het hof gevraagd te laten zien dat zij bereid is ruimte te maken voor contactherstel tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor een periode van zeven maanden en de GI verzocht een verslag op te maken over de recente ontwikkelingen ten aanzien van de voortgang van de traumatherapie voor [de minderjarige1] en de hiervoor genoemde aandachtspunten voor de vader en de moeder.
2.3
De GI concludeert in het hiervoor genoemde verslag van 17 december 2019 - kort gezegd - onder meer als volgt.
De GI is van mening dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag dient te worden belast. Het lukt de vader niet om een goede samenwerking aan te gaan met de moeder en de instanties rondom zijn kinderen en het belang van de kinderen voorop te stellen. Door deze houding van de vader is het volgens de GI voor de moeder onmogelijk om samen te werken in het uitoefenen van het gezag. Daarnaast is de GI tot de conclusie gekomen dat omgang tussen de vader en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De vader is niet leerbaar en stuurbaar waardoor het contact tussen de vader en de kinderen niet veilig gemaakt kan worden. De kinderen reageren heel heftig op het contact met de vader wat maakt dat een zorgregeling niet verantwoord is. Een omgang zal niet veilig en voorspelbaar zijn voor de kinderen en de gezonde ontwikkeling van de kinderen bedreigen. Er is door de GI gezien dat zelfs een klein contact, door middel van een kaartje, veel stress en verwarring geeft bij de kinderen. Op latere leeftijd kan er meer tekst en uitleg gegeven worden aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en kan met hen gekeken worden naar wat zij nodig hebben om wel contact met de vader te verkrijgen.
2.4
Tussen de ouders is nog in geschil het gezag over de kinderen en de
zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof zal zich eerst uitlaten over het gezag.
Het gezag
2.5
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast op goede gronden heeft toegewezen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.
2.7
In de tussenbeschikking van het hof van 7 mei 2019 heeft het hof de vader nog één laatste kans gegeven om aan te tonen dat hij in staat en bereid is zich ten volle in te zetten om de onderlinge verhouding met de moeder te verbeteren om zodoende op een behoorlijke manier invulling te kunnen geven aan het ouderschap. Echter is uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen gebleken dat er sinds de tussenbeschikking van het hof van
7 mei 2019 geen (structurele) verbetering heeft plaatsgevonden in de onderlinge verhouding tussen de ouders en de situatie van de vader. Zo is de vader niet gestart met het door het hof geadviseerde persoonlijkheidsonderzoek terwijl het hof dit van belang achtte omdat door dit onderzoek duidelijkheid verkregen had kunnen worden welke hulpverlening nodig is om te bevorderen dat de vader in staat is om een positieve rol in het leven van de kinderen te hebben. Ter zitting kwam naar voren dat de GI heeft aangeboden om met de vader mee te gaan naar de intake van het persoonlijkheidsonderzoek en dat de vader dit heeft geweigerd. Hierdoor was het voor de GI niet mogelijk om in samenspraak met de vader te kijken welk hulpaanbod passend zou zijn om hem te helpen zijn aandeel in de communicatie met de moeder te verbeteren.
Verder is niet gebleken dat de vader in staat is een langere periode op normale wijze (met de moeder en de GI) te communiceren en het belang en de beleving van de kinderen boven zijn eigen behoefte te stellen.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd om de beslissing opnieuw aan te houden en hem in de gelegenheid te stellen alsnog een persoonlijkheidsonderzoek te starten.
Het hof zal dit verzoek afwijzen. Gezien de gang van zaken is het in het belang van beide kinderen dat er nu op korte termijn duidelijkheid komt en daar past niet opnieuw een aanhouding van de zaak bij ten behoeve van een persoonlijkheidsonderzoek van de vader.
2.8
Nu de situatie niet is verbeterd ten opzichte van de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van het hof zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het het gezag betreft.
De zorg-/omgangsregeling
2.9
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en de kinderen te ontzeggen op goede gronden heeft toegewezen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.
2.11
Het hof is, evenals de rechtbank en de GI, van oordeel dat de omgang tussen de vader en de kinderen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hoewel het hof, evenals de raad ter zitting ook heeft verklaard, ziet dat de vader enorm zijn best doet om een rol te kunnen spelen in het leven van de kinderen blijkt uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen dat het, ondanks de inzet van verschillende intensieve hulverleningstrajecten in de afgelopen vier jaar, niet is gelukt om tot een verbetering van de situatie te komen. Het is niet mogelijk om tot een structurele samenwerking te komen met de vader, hij is niet stuurbaar en leerbaar en houdt zich niet aan de gestelde voorwaarden voor een veilig contact met de kinderen. De vader maakt hierbij keuzes waarbij hij de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit het oog verliest waardoor het risico te groot is dat de vader over de grenzen van de kinderen gaat en dingen doet die beschadigend zijn voor hen terwijl [de minderjarige1] en [de minderjarige2] juist al zo kwetsbaar zijn. Met name [de minderjarige1] heeft, ondanks zijn jonge leeftijd, al veel meegemaakt en is als gevolg daarvan een gevoelig, kwetsbaar en gespannen jongetje. Hij is gediagnosticeerd met PTSS en een ongespecificeerde depressieve stemming en heeft daarvoor inmiddels al Eye Movement Desensitization and Reprocessing therapie (EMDR) gehad. Ook staat hij op de wachtlijst voor Psychomotorische therapie (PMT). Gelet op de traumatisering van [de minderjarige1] (en mogelijk ook [de minderjarige2] ) en de noodzaak van behandeling en stabilisatie vergt het belang van de kinderen nu rust om hen aldus in de gelegenheid te stellen zonder druk van een omgangsregeling hun hulpverleningstrajecten te kunnen doorlopen en te kunnen werken aan het verwerken van de trauma's en nare ervaringen van de afgelopen jaren.
2.12
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met zich brengt dat het recht op omgang aan de vader wordt ontzegd. Het vaststellen van een omgangsregeling moet onder de huidige omstandigheden in strijd worden geacht met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
2.13
Ter zitting heeft de moeder aangegeven bereid te zijn de huidige informatieregeling voort te zetten. Ook is gebleken dat de GI betrokken zal blijven bij de ouders en zij kan derhalve ondersteuning bieden in de uitvoering van de informatieregeling (inclusief het versturen van kaartjes) en waar mogelijk tot uitbreiding hiervan. Echter is het nu eerst van belang dat er rust voor de kinderen ontstaat en hun ontwikkeling voorop staat.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 31 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Z.J. Oosting, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 15 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.