ECLI:NL:GHARL:2020:7393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
21-006375-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door middel van braak, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was beschuldigd van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning, gepleegd door middel van braak, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. De feiten waren als volgt: op 7 april 2018 werd de verdachte samen met een medeverdachte gezien door een getuige, die hen in de tuin van een woning zag lopen. De getuige merkte op dat één van hen door het voorraam naar binnen keek en de ander iets bij de voordeur deed. Na de melding van de getuige aan de politie, werden de jongens staande gehouden en in hun bezit werden handschoenen en een zaklamp aangetroffen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereiding van een diefstal. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachte de voorwerpen (handschoenen en zaklamp) voorhanden hadden met de bedoeling om een inbraak te plegen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006375-18
Uitspraak d.d.: 16 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2018 met parketnummer 16-108632-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.W. Grift, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning gelegen aan de [adres] door middel van braak en/of verbreking, gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, althans de in artikel 311, eerste lid, onder 3° van het Wetboek van Strafrecht omschreven diefstal, te plegen onder een van de omstandigheden vermeld in artikel 311, eerste lid, onder 4° van het Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 311, eerste lid, onder 5° van het Wetboek van Strafrecht, hebbende hij en/of zijn mededaders opzettelijk
- een stuk papier tussen de deur van die woning gestopt en/of
- naar binnen in die woning gekeken en/of
- twee maal, althans éénmaal aangebeld bij een deur van die woning
en daarbij opzettelijk een handlamp en/of één of meer handschoen(en), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor voorbereiding van een diefstal met braak door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat getuige [getuige] een melding heeft gedaan bij de politie over twee jongens die hij in de tuin van de woning aan de [adres] zag lopen. Hij zag dat één van de jongens door het voorraam naar binnen keek en dat de ander iets deed bij de voordeur van de woning. Hierop heeft [getuige] de politie gebeld. Hij zag dat de jongens de tuin uit renden. De twee jongens zijn even later staande gehouden en hadden beiden handschoenen en een zaklamp bij zich. Zij verklaarden desgevraagd dat zij in een tuin aan de [adres] hadden staan urineren. Er werd echter geen natte plek in de tuin van [adres] aangetroffen, maar wel een papiertje tussen de voordeur van de woning, hetgeen een bekende voorbereidingsmethode is om in te breken. Beide jongens verklaarden met de auto te zijn gekomen maar hadden geen autosleutel bij zich. Zij komen beiden uit [plaats] en gaven geen verklaring waarom ze die avond in [plaats] waren.
Gelet op het voorgaande is er sprake geweest van voorbereiding van een diefstal door twee verenigde personen met braak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het aan hem tenlastegelegde feit. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op basis van het dossier geen daadwerkelijke koppeling kan worden gemaakt tussen verdachte en de personen waarover [getuige] heeft verklaard.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat voorbereiding pas strafbaar is als het een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Een woninginbraak wordt volgens artikel 311, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht pas met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar bedreigd als deze plaatsvindt ‘gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd’ én als dat vergezeld gaat van één van de onder sub 4 of 5 vermelde omstandigheden, in dit geval door sub 4 ‘door twee of meerdere verenigde personen’.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen zal dus ook wettig en overtuigend moeten worden bewezen dat het plan van verdachte en de medeverdachte gericht was op het plegen van een diefstal door middel van braak in vereniging in de nachtelijke uren. Indien het hof zou aannemen dat verdachte en de medeverdachte in de betreffende tuin hebben rondgelopen, gekeken en het papiertje hebben geplaatst, dan is dat volgens de raadsman onvoldoende om reeds daaruit het opzet op het plegen van voorbereidingshandelingen voor een nachtelijke inbraak in vereniging af te leiden. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de voorwerpen die bij verdachte zijn aangetroffen niet bestemd zijn tot het begaan van het tenlastegelegde misdrijf .
Oordeel hof
Daderschap
Uit het dossier blijkt dat getuige [getuige] op 7 april 2018 omstreeks 23:34 uur twee jongens zag lopen over de [adres] in [plaats] . Hij zag dat zij zonder twijfelen de tuin van perceel [nummer] in liepen. Hij zag dat één van de jongens bij het voorraam naar binnen keek en dat de ander iets deed bij de voordeur van de woning. [getuige] heeft direct de politie gebeld. Vervolgens zag hij dat de jongens de tuin uit renden en over de [adres] in de richting van het centrum liepen. Zij waren hooguit 30 seconden in de tuin geweest. [getuige] heeft de jongens nog een stukje gevolgd, tot zij ter hoogte van het gymnasium aan de [adres] liepen. [getuige] heeft de jongens als volgt omschreven:
  • Beiden Marokkaans
  • Beiden tussen de 20 en 25 jaar oud
  • Beiden een normaal postuur
  • Beiden tussen 1.70 en 1.85 meter lang
  • Een van hen had zwart krullend haar, deze droeg een zwarte bodywarmer met grijze mouwen. De ander droeg een pet en was volledig in het zwart gekleed.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten zich naar aanleiding van een telefonische melding omstreeks 23:40 uur naar de [adres] hebben begeven. Zij zagen ter hoogte van de [adres] 42 twee jongens lopen op het trottoir. Zij kwamen uit de richting van het gymnasium en liepen in de richting van het centrum. Zij voldeden aan het signalement dat [getuige] had opgegeven. Eén van de jongens bleek verdachte, de andere medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] erkende dat hij in een tuin aan de [adres] was geweest om te urineren. Er werd echter geen natte plek in de tuin van [adres] aangetroffen.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat het verdachte is geweest die samen met [medeverdachte] in de tuin van de woning aan de [adres] te [plaats] is geweest en daar bij de woning door het raam heeft gekeken of een handeling bij de voordeur heeft verricht. Het hof verwerpt in zoverre het verweer.
Strafbare voorbereiding
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat verdachte en [medeverdachte] op 7 april 2018 omstreeks 23:34 uur in de tuin van de woning aan de [adres] te [plaats] zijn geweest. Eén van hen keek door het voorraam naar binnen en de ander deed iets bij de voordeur.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op kniehoogte een wit en schoon papiertje tussen de deur en het kozijn zat. Het plaatsen van een papiertje tussen de voordeur en het kozijn is een voorverkenningsmethode van inbrekers. Men controleert op die manier of de woning daadwerkelijk op dat moment bewoond wordt. Het hof houdt het ervoor dat verdachte dan wel [medeverdachte] dit papiertje heeft geplaatst, zulks mede gelet op de waarneming van [getuige] .
De bewoner van het perceel heeft verklaard dat die avond tussen 23:30 en 23:45 uur tweemaal is aangebeld maar dat hij gezien het late tijdstip de deur niet heeft geopend.
Bij [medeverdachte] zijn die avond dunne zwarte handschoenen aangetroffen. Verdachte droeg zwarte handschoenen en een zilveren zaklampje bij zich.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ook het bewijs voor de tenlastegelegde voorbereiding opleveren.
Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beantwoording van die vraag moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had (HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503). In artikel 46, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht wordt met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en dus niet de voorbereiding zelf (HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380).
Vast is komen te staan dat verdachte op 7 april 2018 omstreeks 23:34 uur zwarte handschoenen en een zilveren zaklampje bij zich droeg en dat hij samen met [medeverdachte] bij de woning is geweest en dat er naar binnen is gekeken en een papiertje tussen het kozijn en de deur is geplaatst. Daarnaast heeft één van hen aangebeld bij de woning. Vervolgens zijn zij de tuin uit gerend.
Het hof is van oordeel dat op grond hiervan niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat verdachte en [medeverdachte] het papiertje, de handschoenen en het zaklampje voorhanden hebben gehad teneinde deze voorwerpen te gebruiken voor een diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, hetzij gepleegd door twee of meer verenigde personen, hetzij gepaard gaand met – kortweg - braak.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat bij de verdachten geen ‘braakattributen’ dan wel valse sleutels zijn aangetroffen en dat het onder de gegeven omstandigheden niet onaannemelijk is dat een latere vaststelling dat het papiertje nog op z’n plek zat (en de bewoner dus mogelijk niet thuis was) tot een inbraak overdag of ’s avonds, dus niet gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, zou hebben geleid.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.