In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was beschuldigd van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning, gepleegd door middel van braak, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. De feiten waren als volgt: op 7 april 2018 werd de verdachte samen met een medeverdachte gezien door een getuige, die hen in de tuin van een woning zag lopen. De getuige merkte op dat één van hen door het voorraam naar binnen keek en de ander iets bij de voordeur deed. Na de melding van de getuige aan de politie, werden de jongens staande gehouden en in hun bezit werden handschoenen en een zaklamp aangetroffen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereiding van een diefstal. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachte de voorwerpen (handschoenen en zaklamp) voorhanden hadden met de bedoeling om een inbraak te plegen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij.