ECLI:NL:GHARL:2020:7375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
200.272.211
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van grievend gedrag en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2019 aangevochten, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen. De man stelde dat het grievend gedrag van de vrouw, waaronder stalking en andere inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer, zodanig was dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat zij aanspraak maakte op alimentatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het heeft gekeken naar de gedragingen van de vrouw, haar eerdere veroordelingen en de impact daarvan op de man. Het hof concludeerde dat de vrouw zich jarenlang grievend had gedragen, wat leidde tot de conclusie dat de alimentatieverplichting van de man niet langer gerechtvaardigd was. De bestreden beschikking werd vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud werd afgewezen. Tevens werd bepaald dat de vrouw de onverschuldigd betaalde alimentatie aan de man diende terug te betalen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.211
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 481428)
beschikking van 17 september 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. Booij te De Meern, gemeente Utrecht,
en
[de bewindvoerder],
handelend onder de naam van
[B],
gevestigd te [C] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[verweerster],
wonende te [D] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 januari 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Zeeuw van der Laan van 8 juli 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Zeeuw van der Laan van 10 juli 2020 met productie;
- een journaalbericht van mr. Booij van 14 juli 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bewindvoerder is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1996 met elkaar gehuwd. Het huwelijk van partijen is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 maart 2013 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand
.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van twee inmiddels meerderjarige kinderen.
3.3
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen minderjarige) kinderen dient te betalen van € 347,- per kind per maand en het verzoek van de vrouw om vaststelling van partneralimentatie afgewezen.
3.4
Bij vonnis van 29 oktober 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van de man.
3.5
Bij beschikking van 7 februari 2017 heeft voornoemde rechtbank de beschikking van 13 maart 2013 gewijzigd, in die zin dat de man met ingang van 29 oktober 2015 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de meerderjarige1] dient te betalen van € 23,67 per maand voor de duur van de schuldsaneringsregeling.
3.6
Bij beschikking van 28 maart 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Almere, op verzoek van de vrouw de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de vrouw wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld en een bewindvoerder benoemd.
3.7
Bij beschikking van 14 juni 2018 heeft voornoemde rechtbank met ingang van
1 juli 2018 de huidige bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
3.8
Bij vonnis van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, vastgesteld dat de man niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (“einduitspraak met schone lei na verificatievergadering”).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de vrouw bepaald dat de man, met ingang van de datum van deze beschikking, aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen van € 710,- per maand.
4.2
De man is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van de vrouw. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen, althans de hoogte van de onderhoudsverplichting te beperken wegens niet-financiële factoren, kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt de (hoogte van de) behoefte van de vrouw ter discussie. Het meest verstrekkende verweer tegen de door de vrouw verzochte alimentatie is dat door het wangedrag van de vrouw de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken, dan wel is verminderd omdat de vrouw jarenlang strafbaar en grensoverschrijdend gedrag naar hem en zijn omgeving heeft geuit, althans dat de vrouw zich zo grievend jegens hem gedraagt dat zij geen recht meer heeft op alimentatie, zodat zijn verplichting tot betaling van partneralimentatie is komen te vervallen. Volgens de man zou het grievend gedrag van de vrouw, samengevat, daarin bestaan dat de vrouw hem al jarenlang bij herhaling stalkt, belaagt en inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer en die van zijn partner en dat er een groot recidive gevaar is.
De vrouw betwist dat zij zich aanhoudend grievend jegens de man gedraagt. Er was ten tijde van de echtscheiding sprake van grote financiële nood en partijen waren niet meer in staat te communiceren. Dit heeft een grote emotionele belasting gegeven. De vrouw is voor het laatst in 2014 veroordeeld. Daarna is zij niet meer vervolgd en ook niet meer veroordeeld. De invorderingsprocedure via het Nationaal Loket Alimentatie Inning (NLAI) was op advies van het Juridisch Loket en kan haar niet worden toegerekend, aldus de vrouw.
5.2
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad kan de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting worden beschouwd, maar berust het voortduren van die verplichting niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695).
Het hof begrijpt de stellingen van de man dat de vrouw zich zodanig grievend jegens hem heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. De enkele constatering van wangedrag of grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt is hiertoe onvoldoende. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van een dergelijke beëindiging dan wel matiging. Voorts dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen. Het is aan de alimentatieplichtige om feiten en omstandigheden te stellen die tot dat oordeel kunnen leiden.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
- De vrouw heeft in februari 2012 op verschillende data de handtekening van de man vervalst waardoor het salaris van de man op een bankrekening buiten zijn bereik terecht kwam, een automatische betaalopdracht ten laste van de man werd gegeven en - een aantal - facturen werden ten laste van de man betaald. De vrouw is daarvoor op 20 september 2012 door de rechtbank Utrecht veroordeeld tot een werkstaf van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
- Voorts is de vrouw door dezelfde rechtbank op 4 september 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk wegens stalking van de man in het tijdvak
26 september 2013 tot en met 21 september 2014 onder de algemene voorwaarde dat zij zich niet opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Daarnaast moest de vrouw een bedrag van € 583,81 aan schadevergoeding aan de man betalen waarvan € 500,- smartengeld.
- Op 24 januari 2017 heeft de man wederom aangifte gedaan van stalking door de vrouw, ditmaal in het tijdvak 15 december 2015 tot 24 januari 2017. Dit heeft niet geleid tot een veroordeling van de vrouw.
- De vrouw heeft bij een zitting na de echtscheiding de partner van de man met de dood bedreigd.
- De vrouw heeft op 23 november 2018 het NLAI opdracht gegeven een claim tegen de man in te dienen wegens achterstallige partneralimentatie van € 79.121,49 terwijl zij wist dat aan de man toen geen partneralimentatie was opgelegd. Ook heeft de vrouw via de kinderen [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] claims bij het NLAI ingediend wegens achterstallige kinderalimentatie van € 4.118,78 respectievelijk € 14.413,14 terwijl zij ook met betrekking tot deze vorderingen wist dat deze geen grond hadden. Het NLAI heeft bij mail van 26 november 2018 aan de man bevestigd dat de claims ongegrond waren en heeft excuses aangeboden.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij door de gedragingen van de vrouw in de WSNP is terechtgekomen.
- Verder heeft de vrouw in de procedure in eerste aanleg via haar advocaat een ongetekende brief van 9 juli 2019 van -naar zij stelt- de kinderen overgelegd waarin de kinderen de man beschuldigen van diefstal van spaargeld en waarin zij aankondigen tegen hem te gaan procederen. [de meerderjarige2] wist blijkens een app-bericht tussen hem en de man niets af van deze brief.
5.4
De vrouw heeft de onder 5.3 beschreven feiten en omstandigheden niet betwist, behalve de door de man gestelde bedreiging van de partner van de man. Volgens de vrouw had zij grote financiële problemen en was zij erg emotioneel en gefrustreerd in de periode rondom de echtscheiding. Dit is de verklaring voor haar gedrag en handelen.
5.5
In het licht van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat voornoemde gedragingen van de vrouw dermate grievend voor de man zijn of zijn geweest dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. In dit geval is sprake van recidive. De vrouw is zelfs na haar tweede veroordeling in 2014 doorgegaan met stalking. De vrouw is volhardend in haar gedrag. De vrouw stelt dat haar veroordelingen al ver in het verleden liggen en dat deze gedragingen dienen te worden gezien in het licht van de echtscheidingsprocedure waarbij er sprake was van financiële problemen, dat de emoties hoog opliepen en dat zij na 2014 niet meer is veroordeeld. Het hof ziet dit anders en is van oordeel dat de tweede veroordeling niet kan worden gekwalificeerd als een tweede incident maar als een veel zwaarder te wegen welbewuste en des te grievender inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de man. Ook daarna is gebleken dat de vrouw is doorgegaan met haar stalking en wel in een periode die ver na de echtscheiding lag. Weliswaar heeft de derde aangifte van de man op 24 januari 2017 niet geleid tot een derde veroordeling maar daaruit kan, mede in het licht bezien van de eerdere veroordelingen, niet worden afgeleid dat er niets is gebeurd en dat daaraan geen enkel gewicht kan worden toegekend. Ook met het inschakelen van het NLAI eind 2018 waarbij de vrouw zeer hoge en onterechte claims bij de man wegens alimentatie heeft laten leggen, is de vrouw ver over de schreef gegaan. Samenvattend is het hof van oordeel dat sprake is van een jarenlange aanhoudende en schijnbaar dwangmatige serie van belaging, van bewuste inbreuken op de levenssfeer van de man door de vrouw, waarbij zij ook de kinderen heeft betrokken, voor welke inbreuken de vrouw geen enkele rechtvaardiging of redelijke verklaring heeft kunnen geven. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat ook de man zich jegens de vrouw op vergelijkbare wijze zou hebben misdragen. Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw op basis van bovenstaande overwegingen in hoger beroep daarom alsnog afwijzen.
5.6
Nu er geen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld, behoeven de overige stellingen van partijen over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw geen bespreking meer.
5.7
Uit het voorgaande vloeit voor de vrouw de verplichting voort om, voor zover de man de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie heeft voldaan, die als onverschuldigd aan hem terug te betalen. Het hof betrekt hierbij dat de door de man betaalde alimentatie op een aparte rekening bij de bewindvoerder staat.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
14 oktober 2019, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af;
bepaalt dat de vrouw de door de man aan haar onverschuldigd betaalde partneralimentatie aan hem dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking, voor zover het de terugbetalingsverplichting van de vrouw betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, A. Smeeïng-van Hees en
R. Feunekes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 17 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.