In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017 zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Belanghebbende betwist de aanslagen en stelt dat het ontbreken van een umlaut in haar naam leidt tot nietigheid van de aanslagen. Het Hof oordeelt dat het ontbreken van de umlaut geen invloed heeft op de belastingverplichting, aangezien de aanslagbiljetten op het juiste adres zijn ontvangen en belanghebbende op de hoogte was van de aanslagen. Het Hof verwijst naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad die stelt dat een onjuiste tenaamstelling in het algemeen niet leidt tot nietigheid van de belastingverplichting.
Daarnaast is er geschil over de belastingrente en de vraag of belanghebbende recht heeft op dwangsommen. Het Hof concludeert dat de belastingrente correct is berekend en dat belanghebbende geen recht heeft op dwangsommen, omdat de inspecteur tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.