In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of twee aandeelhouders van een B.V. verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonheffingen die aan de belanghebbende, [X] B.V., was opgelegd over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had de aandeelhouders [D] en [E] als verplicht verzekerde werknemers aangemerkt, wat door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat de arbeidsverhouding tussen de belanghebbende en de aandeelhouders voldoet aan de vereisten van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het Hof concludeerde dat [D] en [E] hun werkzaamheden persoonlijk hebben verricht en dat er sprake is van een gezagsverhouding, ondanks dat zij ook betrokken zijn bij andere ondernemingen. De inspecteur had de naheffingsaanslag terecht opgelegd, en de uitzondering voor directeur-grootaandeelhouders was niet van toepassing. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
De uitspraak benadrukt de criteria voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de beoordeling van de verzekeringsplicht voor werknemersverzekeringen, waarbij het Hof de feitelijke verhoudingen en de juridische constructies van de betrokken partijen in ogenschouw nam. De belanghebbende werd niet in het gelijk gesteld, en de naheffingsaanslag bleef in stand.