In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen die op 6 september 2002 zijn gehuwd. De vrouw heeft op 9 december 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2017 de echtscheiding heeft uitgesproken. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is echter aangehouden. In de beschikking van 8 februari 2019 heeft de rechtbank de wijze van verdeling gelast, maar deze beslissing is door de man bestreden in hoger beroep. De man heeft drie grieven ingediend, die onder andere betrekking hebben op de verdeling van een depotbedrag en de kosten daarvan. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven ingediend, waaronder een verzoek tot wijziging van de verdeling van een bedrag van € 30.000,-. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat hij een schuld aan zijn zuster had, maar dat hij wel € 30.000,- aan haar heeft betaald zonder geldige titel. Het hof heeft bepaald dat de man dit bedrag aan de gemeenschap moet vergoeden. De kosten van het depot zijn voor rekening van de vrouw, zoals in de depotovereenkomst is vastgelegd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de depotkosten en de verdeling van de depotgelden, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.