ECLI:NL:GHARL:2020:724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
200.269.158/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], die sinds 9 maart 2018 bij pleegouders woont. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 augustus 2019 besloten dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd wordt tot 5 juni 2020. De ouders, de moeder en de vader, zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep aangetekend. Ze verzoeken het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken en [de minderjarige] bij hen te laten wonen.

De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] en zijn in 2019 met elkaar getrouwd. De moeder heeft ook een dochter, [H], die in februari 2018 uit huis is geplaatst. De vader heeft ook kinderen uit een eerdere relatie. De kinderrechter heeft eerder toestemming gegeven voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en deze beslissing is steeds verlengd. De ouders wonen in een begeleid wonen situatie, maar het hof heeft twijfels over hun vermogen om adequaat voor [de minderjarige] te zorgen.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de gecertificeerde instelling, William Schrikker, die de uithuisplaatsing ondersteunt, afgewogen. Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorgen over de opvoeding van [de minderjarige] weg te nemen. De moeder heeft moeite met het omgaan met emoties en de vader toont onvoldoende regie tijdens omgangsmomenten. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter, omdat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij bij de pleegouders blijft wonen, waar hij goed gehecht is en waar zijn ontwikkeling niet in gevaar komt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.158
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 480967)
beschikking van 28 januari 2020
in de zaak van
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
allebei wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: William Schrikker.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige].
Als informant is aangemerkt:
[de informant].

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft op 27 mei 2019, 27 juni 2019 en 2 augustus 2019 beslissingen genomen. In die beslissingen staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan. De kinderrechter heeft op
2 augustus 2019 toestemming gegeven om [de minderjarige] langer bij de pleegouders te laten wonen, tot 5 juni 2020.

2.Het rechtszaak in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 oktober 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een e-mail van GZ-psycholoog [de informant] van 25 november 2019, waarin zij schrijft dat
zij niet naar de zitting van het hof gaat.
2.2
De zitting bij het hof was op 17 december 2019. De moeder en de vader waren aanwezig, met mr. J.I. Dierkx, namens mr. Witteveen en [B] , begeleider van het [C] ,aan wie bijzondere toegang tot de zitting is verleend. Van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was [D] aanwezig en van William Schrikker [E] en [F] . De pleegouders en [de informant] waren er niet; [de informant] had dat al voor de zitting aan het hof laten weten.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 in [G] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . De ouders zijn [in] 2019 met elkaar getrouwd.
3.2
De moeder heeft ook nog een dochter, genaamd [H] , geboren [in] 2009. [H] is in februari 2018 uit huis geplaatst. De vader heeft ook nog een dochter, genaamd [I] , en een zoon, genaamd [J] . [I] en [J] wonen bij hun moeder.
3.3
Op 6 maart 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van William Schrikker en heeft de kinderrechter William Schrikker toestemming (een machtiging) gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Op 5 juni 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van William Schrikker. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds 9 maart 2018 bij de pleegouders.
3.5
De ouders wonen in het [C] , waar 24-uurs begeleiding is.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De kinderrechter heeft op 2 augustus 2019 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 5 juni 2020. De kinderrechter heeft beslist dat deze beslissing blijft gelden zolang in het hoger beroep niet anders is beslist.
4.2
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 2 augustus 2019 om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders te verlengen tot 5 juni 2020. De ouders willen dat [de minderjarige] bij hen komt wonen. Zij vragen het hof daarom de beslissing van de kinderrechter van 2 augustus 2019 ongedaan te maken en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet te verlengen of voor een kortere periode te verlengen dan de kinderrechter heeft gedaan of een beslissing te nemen die het hof juist vindt.
4.3
William Schrikker is het niet eens met de ouders. Zij wil dat [de minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen. William Schrikker vraagt het hof daarom de beslissing van de kinderrechter van 2 augustus 2019 te bekrachtigen, dus in stand te laten.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Dit betekent dat William Schrikker aan de kinderrechter kan vragen of zij [de minderjarige] uit huis mag plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als dit voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is of als dit nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met [de minderjarige] gaat.
5.2
Op verzoek van William Schrikker kan de kinderrechter de toestemming om [de minderjarige] in een pleeggezin te laten wonen steeds met maximaal een jaar verlengen. Dat staat in artikel 1:265b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Wat vindt het hof
5.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] nog steeds nodig is dat [de minderjarige] uit huis is geplaatst in een pleeggezin. Het hof vindt ook dat de kinderrechter de beslissing goed heeft uitgelegd en het hof neemt die uitleg daarom over. Het hof vult de uitleg op bepaalde punten nog aan. Het hof vindt voor de beslissing het volgende belangrijk.
5.4
Voordat [de minderjarige] werd geboren, woonde de moeder samen met [H] in een moeder-kindhuis van [K] . In februari/maart 2017 heeft de moeder meegewerkt aan een psychologisch onderzoek van [K] . Uit dat onderzoek is gebleken dat er zorgen zijn over de moeder, onder meer over hoe de moeder omgaat met sociale en emotionele situaties. De moeder heeft moeite met het herkennen en begrijpen van haar eigen emoties en met het begrijpen van emoties van anderen. Zij vindt het ook moeilijk om over haar gevoelens te praten. Dat komt door nare dingen die de moeder in haar jeugd heeft meegemaakt. De moeder is daardoor getraumatiseerd. De moeder laat over het algemeen gedrag zien dat past bij een emotionele ontwikkeling van een kind tussen de achttien maanden en zeven jaar. Als iets niet gaat zoals de moeder dat wil, dan kan zij heel boos worden of dan trekt zij zich terug. Uit het onderzoek van [K] blijkt verder dat de moeder meer moeite heeft met het gebruiken en begrijpen van taal dan anderen van haar leeftijd. De moeder heeft veel tijd, hulp en herhaling nodig om nieuwe dingen te leren en te begrijpen, terwijl zij niet snel om hulp vraagt. Het risico bestaat dat van haar meer wordt gevraagd dan zij aankan. Het advies van [K] aan de moeder was onder andere om traumatherapie (EMDR) en (samen met [H] ) speltherapie te volgen. Ondanks de inzet van hulp en therapieën is [H] in februari 2018 uit huis geplaatst.
5.5
Psycholoog [de informant] van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft onderzocht of de vader de zorgen over de beperkingen van de moeder in de opvoeding van [de minderjarige] voldoende zou kunnen wegnemen. In haar rapport van 6 februari 2019 heeft de psycholoog onder andere het volgende geschreven. De vader heeft voldoende mogelijkheden om voor [de minderjarige] te zorgen en hem op te voeden. Er zijn geen zorgen over de zelfredzaamheid, zelfverzorging, sociale en praktische vaardigheden van de vader. De vader ziet voldoende wat [de minderjarige] nodig heeft en hoe hij hierop kan inspelen. Hij is in staat hulp te vragen en hij staat open voor adviezen. In het contact tussen [de minderjarige] en de vader worden geen redenen gezien om [de minderjarige] niet terug te plaatsen bij de ouders. De vader en de moeder vullen elkaar wat betreft de opvoeding goed aan. Het is belangrijk dat de vader de regie neemt als dat nodig is, zodat hij [de minderjarige] én de moeder ondersteunt.
5.6
Hoewel psycholoog [de informant] in haar rapport van 6 februari 2019 positief is over de mogelijkheden van de vader en de moeder samen, vindt William Schrikker dat [de minderjarige] niet bij de ouders kan wonen. William Schrikker vindt dat de vader tijdens de begeleide omgangsmomenten niet laat zien dat hij de regie neemt. De vader grijpt niet of onvoldoende in als de moeder niet goed reageert naar de pleegouders of naar [de minderjarige] . Een voorbeeld daarvan is dat de moeder zich afgewezen kan voelen door [de minderjarige] omdat hij minder aandacht voor haar heeft dan zij zou willen en dat de moeder dan wegloopt of hem ‘een klotejong’ noemt en haar tong naar hem uitsteekt. Voor [de minderjarige] is dit niet een goede reactie. Deze reactie is voor [de minderjarige] onvoorspelbaar en onveilig. Het lukt de vader op zo’n moment niet om de moeder te sturen en haar over te halen om weer contact te zoeken met [de minderjarige] . De vader lacht erom of hij doet alsof het niet zo erg is voor [de minderjarige] . In het rapport van William Schrikker van 24 april 2019 staat dat de omgangsmomenten druk verlopen, dat de ouders nauwelijks tegen [de minderjarige] praten en dat [de minderjarige] na de omgangsmomenten een heftige reactie laat zien. Na de omgangsmomenten is [de minderjarige] alert, komt hij niet in slaap en wil hij dat de pleegmoeder in de buurt is. De jeugdzorgwerker van William Schrikker heeft op de zitting bij het hof verklaard dat [de minderjarige] nog steeds een forse reactie laat zien na de omgangsmomenten. Volgens William Schrikker komt dit doordat de ouders onvoldoende zien waar [de minderjarige] behoefte aan heeft en zij meer bezig zijn met waar zij zelf behoefte aan hebben.
5.7
Het hof vindt dat uit dit alles blijkt dat 1) de moeder onvoldoende mogelijkheden heeft om goed voor [de minderjarige] te zorgen en hem op te voeden en 2) dat het de vader in de praktijk niet lukt om de zorgen over de beperkingen van de moeder in de opvoeding van [de minderjarige] weg te nemen.
5.8
Verder speelt bij de beslissing van het hof een rol dat de hulpverlening in het verleden niet goed is gelukt, omdat de ouders onvoldoende meewerkten. Uit het rapport van [K] blijkt dat de moeder niet snel om hulp vraagt. Net als de kinderrechter heeft het hof er daarom geen vertrouwen in dat de ouders hulpvragen zullen hebben en hulpverlening zullen accepteren als [de minderjarige] bij hen zou wonen. Dat de ouders nu in het [C] wonen, met 24-uurs begeleiding, stelt daarom onvoldoende gerust.
5.9
Tot slot weegt het hof mee dat [de minderjarige] bijna twee jaar oud is en vrijwel zijn hele leven, op vier dagen na, bij de pleegouders heeft gewoond. Bij de pleegouders gaat het goed met [de minderjarige] . [de minderjarige] kan bij de pleegouders blijven wonen en daar opgroeien. De pleegouders vinden het belangrijk dat [de minderjarige] contact heeft met de ouders. [de minderjarige] is goed gehecht aan de pleegouders. Hechting is de relatie tussen een kind en zijn opvoeders. Kinderen die veilig zijn gehecht willen in periodes van stress in de buurt zijn van de personen aan wie zij gehecht zijn. In onbekende situaties geven die personen de kinderen de steun die zij nodig hebben. Als een kind onveilig gehecht is, heeft het geen vertrouwen in zichzelf en ook niet in anderen. Dit heeft gevolgen voor het aangaan en in stand houden van relaties in de toekomst.
Overplaatsing van [de minderjarige] op deze jonge leeftijd zal de hechtingsrelatie met de pleegouders verstoren en dat vindt het hof niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] zit nu in een fase van zijn gehechtheid waarin de angst voor verlating gaat spelen. Als deze fase niet op een positieve manier kan worden afgesloten en de angst van [de minderjarige] voor verlating werkelijkheid wordt, zal zijn algehele ontwikkeling schade oplopen. [de minderjarige] zal niet begrijpen waarom hij weg moet bij de pleegouders en hij zal dit als een afwijzing ervaren. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders het contact met de pleegouders in stand zouden houden als [de minderjarige] bij hen zou wonen. De ouders hebben tot nu toe niet laten zien dat zij geïnteresseerd zijn in de pleegouders. Omdat [de minderjarige] nog zo jong is, hij bijna zijn hele leven al bij de pleegouders woont en hij goed gehecht is aan de pleegouders, vindt het hof - net als de kinderrechter, de raad en de GI - dat de periode waarbinnen [de minderjarige] kan worden teruggeplaatst bij de ouders (de aanvaardbare termijn) voorbij is.
5.1
Het hof begrijpt dat de ouders het moeilijk vinden dat [de minderjarige] in een pleeggezin woont en dus niet bij zijn eigen ouders. De ouders zullen wel altijd de ouders van [de minderjarige] blijven en belangrijk voor hem zijn. Het is voor [de minderjarige] van groot belang dat de ouders betrokken blijven bij zijn ontwikkeling en contact met hem blijven houden.

6.De slotsom

Het hof zal de beslissing van de kinderrechter van 2 augustus 2019 bekrachtigen. Die beslissing blijft dus gelden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 augustus 2019, schriftelijk vastgelegd op 5 augustus 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en
C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 28 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.