ECLI:NL:GHARL:2020:7043

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.246.696/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor ondeugdelijke cementdekvloer bij aanleg parketvloer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een aannemer die een parketvloer heeft gelegd op een ondeugdelijke cementdekvloer. De appellanten, gezamenlijk eigenaar van een woning, hebben de aannemer aangesproken na het ontstaan van opwelvingen in de parketvloer. De aannemer had de cementdekvloer met vloerverwarming aangelegd, maar deze bleek broos en zanderig te zijn. De appellanten hebben de aannemer verweten dat hij hen niet had gewaarschuwd voor de ondeugdelijkheid van de vloer. Het hof oordeelt dat de aannemer zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden, omdat hij niet heeft onderzocht of de cementdekvloer ook onder het oppervlak zanderig was. De aannemer had door middel van klop- en slagproeven kunnen vaststellen dat de vloer niet geschikt was voor het aanbrengen van parket. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt de aannemer tot schadevergoeding aan de appellanten, inclusief kosten voor het leveren en aanbrengen van een nieuwe parketvloer, en schade aan de muren en keuken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.696/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 6053432)
arrest van 8 september 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. R. Willemsen, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. Flooring Systems,wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. T.C. de Roon, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 6 november 2018 heeft op 15 februari 2019 een comparitie van partijen na aanbrengen plaatsgevonden. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. Hierna hebben [appellanten] c.s. een memorie van grieven met producties genomen en heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord met productie genomen. Vervolgens hebben [appellanten] c.s. een akte uitlating productie genomen en hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[appellanten] c.s. zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [de a-straat] 17 te
[A] (hierna: de woning). In het kader van de verbouwing van deze woning
hebben [appellanten] c.s. een cementdekvloer met vloerverwarming laten aanleggen door Floor-Heating B.V. te Spijkernisse (hierna: Floor-Heating), die het werk uit heeft laten voeren door haar onderaannemer RNJ Vloeren. [appellanten] c.s. hebben parket gekocht van Parketloods BV. te Amsterdam (hierna: Parketloods). De houten vloerdelen zijn door Parketloods geleverd aan [appellanten] c.s.
2.2
[geïntimeerde] heeft een klussenbedrijf en legt zich toe op het leggen van parketvloeren. Met de door Parketloods geleverde vloerdelen heeft [geïntimeerde] in de periode van 19 tot en met 23 juni 2016 een parketvloer gelegd in de woning van [appellanten] c.s.
2.3
Voordat [geïntimeerde] de parketvloer in de woning heeft gelegd, heeft hij met primer een coating aangebracht op de cementdekvloer met vloerverwarming.
2.4
Na het leggen van de parketvloer ontstonden opwelvingen in het parket. [appellanten] c.s. hebben aanvankelijk Parketloods en vervolgens [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor (gevolg)schade in verband met het leggen van de parketvloer.
2.5
[appellanten] c.s. hebben een expertiserapport laten opstellen door Jabjo Advies &
Expertise te Tilburg (hierna Jabjo). Het rapport van 17 december 2016 is opgemaakt door de heer [C] van Jabjo naar aanleiding van een bezichtiging van de eerste parket- en cementdekvloer in de woning door Jabjo. [geïntimeerde] was daar niet bij aanwezig. Hij was daarvoor wel uitgenodigd. In het expertiserapport is onder meer het navolgende vermeld.
“16.
Materiaal:
Parketvloer vol verlijmd in visgraat “messing groef’, dan wel op een zwevend aangebrachte cementdekvloer.
17.
Constateringen:
(...)
Tijdens de expertise is vastgesteld dat de openliggende cementdekvloer broos/korrelig ofwel verzand was.
(...)
Terugkomend op de vloerexpertise, de aangebrachte cementdekvloer was zoals eerder vermeld broos te noemen
en niet drukvast. Bij het destijds verwijderen van de parketvloer bleef een groot deel van de cementdekvloer aan
het parket kleven. Hieruit is vastgesteld dat het parket in deze casus een goede samenhang had met de cementdek
ondervloer Eveneens is tijdens de expertise het parket opgetild, hier was duidelijk te zien dat er geen druksterkte
danwel hechtingsterkte aanwezig was in de cementdekvloer, deze was korrelig en broos. (...)
Tijdens de applicatie van het parket heeft de Parketteur vastgesteld dat de cementdek vloer zanderig was.
Aansluitend heeft de Parketteur aangegeven de cementdekvloer te bewerken met een coating/diepprimer,
hierdoor zou de cementdekvloer in sterkte toenemen. Echter, de Parketteur was toen op de hoogte dat de
ondervloer zanderig was.
(…)
Daarentegen had de Parketteur plaatselijk enkele kloptesten kunnen uitvoeren of de ondervloer daadwerkelijk
geschikt was voor het aanbrengen van de aangekochte parketvloer. Bij genoemde kloptesten had men holle
klankkleuren kunnen vaststellen en of er delen cementdekvloer los lagen, zulks is niet uitgevoerd.
(…)
Aansluitend zijn velerlei beschadigingen vastgesteld, met name deuken in de muren waardoor het
stucwerk stuk is. Hierbij is het schilderwerk eveneens beschadigd. Tevens zijn de keukenpanelen in deze casus bij
het aanbrengen van de parketvloer ook beschadigd en onherstelbaar.”
2.6
Op 25 januari 2018 heeft [C] van Jabjo aanvullend gerapporteerd. In deze aanvullende rapportage is onder meer het navolgende vermeld:
“Voor wat betreft de kloptest, verwijs ik u allereerst naar mijn expertiserapport, waarin ik (onderaan pagina 6) heb aangegeven dat de Parketteur bekend was dat de ondervloer zanderig was. Ook heb ik daar al geschreven dat als de Parketteur toen een kloptest had gedaan, hij holle klankkleuren had kunnen vaststellen en of eer delen cementdekvloer los lagen. En zoals ook staat omschreven in paragraaf 4.5 van genoemde Legvoorschriften, had de parketteur met de aldaar beschreven ‘slagproef’ (dwars en scheef op de strijkrichting van het zandcement slaan) kunnen vaststellen of de vloer ook onder het oppervlakte zanderig was.
(…)
Ook zijn [hof: [geïntimeerde] ] eerste verweer is mijn inziens onjuist, want een kloptest is altijd noodzakelijk. Aan hand van een kloptest kun je juist de holle klankkleuren waarnemen. Indien je een volle klankkleur hoort ligt de vloer vast. Bij een lege klankkleur is een vloer zanderig en ligt een vloer los zoals in deze. Echter heeft zulks niets van doen dat de vloer zwevend is aangebracht.
(…)
Wat betreft de krastest, daarin volg ik grotendeels hetgeen de Kantonrechter onder 4.15 heeft overwogen. Oftewel dat uit die krastest wel naar voren zou zijn gekomen dat het oppervlakte van de cementdekvloer zanderig was, maar niet dat uit die test ook zou kunnen blijken of volgen dat die dekvloer ook ‘onder’ het oppervlakte zanderig was. Zo ‘diep’ gaan en hoeven die krassen niet gezet te worden. Bovendien zou in dat geval (inderdaad) schade kunnen ontstaan aan in die cementdekvloer liggende langen van de vloerverwarming of andere daarin gelegen leidingen.”
2.7
[appellanten] c.s. hebben een publicatie van het Hoofdbedrijfschap Ambachten te Zoetermeer, getiteld Legvoorschriften Parketbranche Praktijknormen & Aanbevelingen 2012 Editie 3 (hierna: de legvoorschriften) in het geding gebracht. Daarin is onder meer het navolgende vermeld.
“4.2 Wanneer, waarop/wat inspecteren en welke verbeteringen aanbrengen
(…)
Toelichting: Let op: Bij het aanbrengen van verbeteringen door de Parketteur ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit
van de werkvloer hierna bij de parketteur.
(...)
Als ook maar één van de geïnspecteerde eigenschappen niet in orde is, moet de parketteur de werkvloer voor het
leggen van de gewenste vloerbedekking afkeuren. Er resten hem dan twee opties:
A. De werkvloer wordt alsnog deugdelijk hersteld of aangepast zodat deze alsnog voldoet aan
de eisen. Leg dit vast in een opnameformulier (zie bijlage II);
B. Er wordt een ander systeem toegepast waarvoor de geconstateerde tekortkomingen niet
bezwaarlijk zijn.
4.2.1
Zandcement-dekvloer
(…)
Klop de vloer af op delen met een holle klank, consistentie en scheuren controleren volgens kras- en
slagproeven etc.
(...)
Het is voor de parketteur in de regel niet mogelijk een vloer op treksterkte te controleren. Het zorgvuldig
uitvoeren van de krastest (...) geeft u een goed beeld. Bij twijfel kunt u uw leverancier vragen de treksterkte te
controleren.
4.5
Inspectie consistentie (vastheid, sterkte, scheurvorming e.D. Van steenachtige vloeren)
Het gaat bij inspectie van de consistentie met name om de krasproef en de slagproef. (…) Bij de krasproef worden met een geëigende kraspen met instelbare druk in ruitpatronen krassen in de zandcement-dekvloer of anhydrietvloer gemaakt (….) Zijn de kraslijnen scherp en blijven na vegen de opstaande kantjes van de krassen staan, dan is de vloer in orde. In het andere geval is de werkvloer niet vast genoeg en moet hij, vóór verlijming met een andere vloerlaag, worden gegrond (voorgestreken). (…)
Bij de slagproef wordt een hamer van 500 gram (zie figuur 5) dwars en scheef op de strijkrichting van het zandcement geslagen (of als die niet zichtbaar is: scheef op het oppervlak). Er mag niets afbrokkelen of breken: dan is de vloer goed(…)”
2.8
[appellanten] c.s. hebben [geïntimeerde] in een brief van 27 december 2016 in de gelegenheid gesteld de schade aan de vloer conform het expertiserapport te herstellen. [geïntimeerde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.9
[appellanten] c.s. hebben naast [geïntimeerde] ook Floor-Heating aansprakelijk gesteld
voor de in het expertiserapport omschreven (gevolg)schade. Met Floor-Heating hebben [appellanten] c.s. een finale regeling getroffen.
2.1
De eerste parketvloer en de eerste cementdekvloer zijn inmiddels verwijderd en
vervangen door een andere cementdekvloer met vloerverwarming en een andere parketvloer. [geïntimeerde] heeft de tweede parketvloer niet gelegd.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg (na vermindering van eis) samengevat gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellanten] c.s. van € 17.195,42 vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
De kantonrechter heeft [appellanten] c.s. bij tussenvonnis van 16 januari 2018 de gelegenheid geboden om bij akte nadere onderbouwing te geven van de volgende stellingen:
- [geïntimeerde] is gebonden aan de ‘Legvoorschriften Parketbranche Praktijknormen &
Aanbevelingen 2012 Editie 3’;
- aan de hand van de kloptest als genoemd in het expertiserapport en de voormelde
legvoorschriften, had kunnen worden geconstateerd dat de eerste cementdekvloer
ook onder het oppervlak zanderig was;
- aan de hand van de krastest, zoals genoemd in de voormelde legvoorschriften,
had kunnen worden geconstateerd dat de eerste cementdekvloer ook onder het
oppervlak zanderig was.
3.4
Bij eindvonnis van 3 april 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] c.s. afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat [geïntimeerde] niet gebonden is aan de legvoorschriften en dat ook niet is gebleken dat de kloptest of de krastest had uitgewezen dat de eerste cementdekvloer ook onder het oppervlak zanderig was en daarmee niet geschikt om een parketvloer op te leggen. De kantonrechter is daarom tot het oordeel gekomen dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de eerste cementdekvloer verder had moeten onderzoeken dan hij heeft gedaan, zodat er geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] .

4.De beoordeling van de grieven en de vorderingDe kern van de zaak

4.1
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [geïntimeerde] een parketvloer had mogen aanleggen op de cementdekvloer in de woning van [appellanten] c.s. [geïntimeerde] heeft voordat hij de parketvloer heeft gelegd geconstateerd dat het oppervlak van de cementdekvloer zanderig was. [appellanten] c.s. menen dat [geïntimeerde] onder die omstandigheden de parketvloer niet op de cementdekvloer had mogen aanbrengen en de gehele cementdekvloer op zanderigheid had moeten controleren. [appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde] hen in kennis had moeten stellen van de ondeugdelijke vloer. Dat de vloer ondeugdelijk was kon [geïntimeerde] daarbij eenvoudig vaststellen door enkele testen uit te voeren. [geïntimeerde] dient de door [appellanten] c.s. geleden schade te vergoeden, waarbij [appellanten] c.s. uitgaan van een aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor 50% van de schade. Voor de overige 50% houden zij Floor-Heating aansprakelijk, met wie zij inmiddels een regeling hebben getroffen. Volgens [appellanten] c.s. heeft [geïntimeerde] bij het leggen van het parket ook schade toegebracht aan de muren en aan de keuken. Die schade willen zij volledig door [geïntimeerde] vergoed krijgen.
4.2
[geïntimeerde] betwist dat hij tekort is geschoten in de aannemingsovereenkomst. Hij stelt dat hij de hardheid van de toplaag van de vloer heeft geïnspecteerd, de zanderigheid heeft geconstateerd en [appellanten] c.s. vervolgens heeft meegedeeld dat hij op die vloer geen parket kon aanbrengen. [geïntimeerde] heeft daarop een primer op de cementdekvloer aangebracht, waardoor de toplaag hard is geworden. Volgens [geïntimeerde] kon van hem niet verwacht worden dat hij ook de laag onder de toplaag zou onderzoeken, te meer nu daarbij het risico bestond dat de leidingen van de vloerverwarming zouden beschadigen. De door [appellanten] c.s. gestelde schadeposten worden door [geïntimeerde] weersproken. Tot slot betwist [geïntimeerde] schade te hebben aangebracht aan de muren en de keuken van [appellanten] c.s.
4.3
Het hof zal de stellingen van [appellanten] c.s., die in tien grieven hebben geresulteerd, hierna gezamenlijk bespreken.
Heeft [geïntimeerde] zijn waarschuwingsplicht geschonden?
4.4
Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] jegens [appellanten] c.s. zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden het volgende voorop. De overeenkomst tussen partijen betreft een overeenkomst van aanneming als bedoeld in artikel 7:750 BW. De gevolgen van ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van door de aannemer gebruikte materialen komt op grond van artikel 7:760 lid 1 BW voor rekening van de aannemer. Uit artikel 7:760 lid 2 BW volgt dat, indien de ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop hij een werk laat uitvoeren, de gevolgen dan voor rekening van de opdrachtgever komen, voor zover de aannemer niet zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
Artikel 7:754 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de aannemer bij het uitvoeren van de overeenkomst verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen en van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat mankementen aan de door [geïntimeerde] gelegde parketvloer zijn opgetreden. De toplaag van de cementdekvloer is niet goed gehecht aan de ondergrond, waardoor opwelvingen van het parket zijn ontstaan. De oorzaak daarvan is, zo leidt het hof af uit het expertiserapport van Jabjo, gelegen in het feit dat de cementdekvloer broos en zanderig was doordat geen druksterkte dan wel hechtsterkte in de gehele cementdekvloer aanwezig was. Daarmee staat vast dat de ondeugdelijke uitvoering van het werk van [geïntimeerde] te wijten is aan een gebrek in de cementdekvloer die zich (ook) onder het oppervlakte voordeed. De vraag is of [geïntimeerde] dit gebrek redelijkerwijs behoorde te kennen en [appellanten] c.s. hier dientengevolge voor had moeten waarschuwen.
4.6
Vaststaat dat [geïntimeerde] , op het moment dat hij de parketvloer wilde leggen, heeft geconstateerd dat de toplaag van de cementdekvloer te zanderig was. [geïntimeerde] heeft [appellanten] c.s. daarop meegedeeld dat hij op die cementdekvloer geen parket kon verlijmen. Vervolgens lopen de stellingen van partijen uiteen: [geïntimeerde] stelt dat hij [appellanten] c.s. heeft verwezen naar de legger van de cementdekvloer, RNJ Vloeren, dat [appellanten] c.s. vervolgens bij [geïntimeerde] terugkwamen met de mededeling dat ze met RNJ Vloeren niet verder kwamen en een oplossing van [geïntimeerde] wilden omdat ze hun woning zo snel mogelijk weer wilden betrekken, terwijl [appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde] , nadat hij de zanderigheid van de cementdekvloer had geconstateerd, ter plekke heeft geadviseerd de vloer te impregneren met primer. Wat hier ook van zij, vaststaat dat de cementdekvloer op advies van [geïntimeerde] is behandeld met primer waardoor de toplaag van de vloer hard is geworden. [geïntimeerde] heeft in dit kader opgemerkt dat het voor hem niet ongebruikelijk is primer te gebruiken bij een zanderige ondergrond en dat hij hier tot dusver altijd goede ervaringen mee heeft gehad.
4.7
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [geïntimeerde] [appellanten] c.s. weliswaar heeft gewaarschuwd voor de ondeugdelijkheid van het oppervlakte van de cementdekvloer maar dat hij [appellanten] c.s. er niet voor heeft gewaarschuwd dat de cementdekvloer ook onder het oppervlakte te zanderig was of kon zijn. Door desalniettemin te adviseren de cementdekvloer te behandelen met primer, heeft [geïntimeerde] jegens [appellanten] c.s. de indruk gewekt dat dit een afdoende oplossing was voor het gebrek aan druksterkte/hechtsterkte in de cementdekvloer. Inmiddels staat vast dat dat niet het geval was. Doordat de cementdekvloer onder de met primer verharde toplaag zanderig was zijn uiteindelijk opwelvingen in het parket ontstaan. Het was [geïntimeerde] , zoals hij zelf ook stelt, niet bekend wat de staat was van de cementdekvloer onder het oppervlakte. Anders dan [geïntimeerde] betoogt had het echter wel op zijn weg gelegen hier nader onderzoek naar te doen, door tests uit te voeren waaruit naar voren zou zijn gekomen dat de cementdekvloer ook onder het oppervlakte te weinig consistent/te zanderig was. Het hof overweegt in dit kader het volgende.
4.8
[appellanten] c.s. hebben betoogd dat [geïntimeerde] door middel van een zogenaamde kloptest holle klankkleuren in de vloer had kunnen vaststellen, wat volgens hen betekent dat de cementdekvloer ook onder het oppervlakte zanderig was en daarmee ongeschikt voor het aanbrengen van de parketvloer. Ter onderbouwing van deze stelling hebben [appellanten] c.s. verwezen naar het expertiserapport van Jabjo en de aanvulling daarop, alsmede naar de legvoorschriften. Jabjo schrijft dat de parketteur ( [geïntimeerde] ) door middel van enkele kloptesten ‘holle klankkleuren’ had kunnen vaststellen en of er delen van de cementdekvloer los lagen. In het aanvullende rapport van 25 januari 2018 herhaalt Jabjo dat de parketteur door middel van een kloptest had kunnen vaststellen of delen van de cementdekvloer los lagen, terwijl de parketteur met een slagproef had kunnen vaststellen of de vloer ook onder het oppervlakte zanderig was. Dat de kras- en slagproef de geëigende proeven zijn om vast te stellen of een cementdekvloer zanderig is blijkt eveneens uit de door [appellanten] c.s. in het geding gebrachte legvoorschriften (zie hiervoor onder 2.7). [geïntimeerde] betwist weliswaar aan deze legvoorschriften gebonden te zijn maar de omstandigheid dat hij niet is aangesloten bij een van de brancheverenigingen die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de legvoorschriften doet er niet aan af dat hetgeen in deze legvoorschriften is bepaald als uitgangspunt kan dienen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van goed en deugdelijk werk. Het hof overweegt daartoe dat niet in geschil is dat een groot deel van de parketbranche betrokken is geweest bij de totstandkoming van de legvoorschriften. In zoverre is naar het oordeel van het hof sprake van algemeen aanvaarde normen binnen de branche. In paragraaf 4.2.1 van de legvoorschriften staan een aantal instructies over hoe te handelen in geval van een zandcementdekvloer als ondergrond. Hierin wordt beschreven dat de consistentie van de vloer wordt gecontroleerd volgens kras- en slagproeven en dat het voor de parketteur niet mogelijk is een vloer op treksterkte te controleren. Het zorgvuldig uitvoeren van de krastest geeft volgens deze instructie een goed beeld. De legvoorschriften vermelden verder in paragraaf 4.5, waarin de consistentie wordt besproken, dat het bij de inspectie van de consistentie met name gaat om de krasproef en de slagproef. Zijn de kraslijnen scherp en blijven na vegen de opstaande kantjes van de krassen staan, dan is de vloer in orde. In het andere geval is de werkvloer niet vast genoeg en schrijven de legvoorschriften voor dat de vloer voor verlijming met een andere vloerlaag moet worden gegrond (voorgestreken). Het hof overweegt op grond hiervan dat door middel van de kras- en slagproef kon worden vastgesteld of de cementdekvloer ook onder het oppervlakte zanderig was, terwijl de kloptest bedoeld is om te beoordelen of delen van de cementdekvloer los liggen. Of het bij de uitvoering van de kloptest verschil maakt of sprake is van een zwevende cementdekvloer, zoals door [geïntimeerde] betoogd, kan onder deze omstandigheden in het midden blijven. De enkele, niet nader onderbouwde, opmerking van Jabjo in het aanvullend rapport dat een vloer bij een lege of holle klankkleur zanderig is, acht het hof, in het licht van het voorgaande, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [geïntimeerde] door middel van het uitvoeren van de kloptest had kunnen achterhalen dat de cementdekvloer ook onder het oppervlakte zanderig was.
4.9
Zoals hiervoor overwogen zijn de kras- en slagproef in beginsel de geëigende proeven om vast te stellen of de cementdekvloer ook onder het oppervlakte zanderig was. Uit het aanvullend rapport van Jabjo blijkt echter dat in dit geval uit de krastest weliswaar naar voren zou zijn gekomen dat het oppervlakte van de cementdekvloer zanderig was, maar niet dat de dekvloer ook onder het oppervlakte zanderig was. Zo diep gaan en hoeven die krassen volgens Jabjo niet gezet te worden, terwijl dit bovendien had kunnen leiden tot schade aan de in de cementdekvloer liggende slangen van de vloerverwarming of andere leidingen. Zonder nadere toelichting, die [appellanten] c.s. niet gegeven hebben, valt dan ook niet in te zien dat [geïntimeerde] door middel van het uitvoeren van de krastest had moeten constateren dat de cementdekvloer onder het oppervlakte zanderig was.
Wat resteert is de zogenoemde slagproef. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] deze proef (alsook de andere genoemde proeven) niet heeft uitgevoerd. Uit de legvoorschriften leidt het hof af dat de consistentie van de vloer door middel van het uitvoeren van de slagproef tamelijk eenvoudig kan worden onderzocht, namelijk door een hamer dwars en scheef op de strijkrichting van het zandcement te slaan; indien er niets afbrokkelt of breekt is de vloer goed. Ook Jabjo schrijft in zijn aanvullend rapport dat de parketteur ( [geïntimeerde] ) door middel van deze slagproef had kunnen vaststellen of de vloer ook onder het oppervlakte zanderig was. Daarmee betreft het gebrek in de cementdekvloer – ook onder het oppervlakte – een onjuistheid in de opdracht die [geïntimeerde] redelijkerwijs behoorde te kennen en waarvoor [geïntimeerde] [appellanten] c.s. dientengevolge had moeten waarschuwen. Nu hij dit heeft nagelaten komen de gevolgen van de ondeugdelijke uitvoering van het leggen van het parket voor zijn rekening en dient hij de hieruit voortvloeiende schade aan [appellanten] c.s. te vergoeden.
Het hof merkt daarbij nog op dat indien de stelling van [geïntimeerde] al juist is dat [appellanten] c.s. van hem een snelle oplossing voor het gebrek in de cementdekvloer verlangden omdat zij snel weer hun woning wilden betrekken en [geïntimeerde] om die reden heeft geadviseerd de vloer te impregneren met primer, het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen een voorbehoud te maken met betrekking tot de kwaliteit van de cementdekvloer onder het oppervlakte. Dat heeft hij niet gedaan.
Welke schade dient [geïntimeerde] te vergoeden?
4.1
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de gevolgen van de ondeugdelijke uitvoering van het werk van [geïntimeerde] voor zijn rekening komen. [appellanten] c.s. hebben [geïntimeerde] bij brief van 27 december 2016 in gebreke gesteld en hem 14 dagen de tijd gegeven (onder andere) de parketvloer te herstellen. [appellanten] c.s. hebben in deze brief vermeld dat de cementdekvloer en de eerste (door [geïntimeerde] aangebrachte) parketvloer moet worden verwijderd. [geïntimeerde] had naar aanleiding van deze brief kunnen aanbieden de nieuwe parketvloer te leggen nadat de cementdekvloer was vervangen. [geïntimeerde] heeft dat niet gedaan. Pas nadat [appellanten] c.s. in hun brief van 1 februari 2017 aan [geïntimeerde] schreven dat zij de herstelwerkzaamheden door een derde zullen laten uitvoeren heeft [geïntimeerde] voor het eerst gereageerd, namelijk bij brief van mr Langereis van 8 februari 2017. Een inhoudelijke reactie heeft [geïntimeerde] echter niet gegeven. Gelet hierop is [geïntimeerde] in ieder geval op 1 februari 2017 in verzuim geraakt.
4.11
Het hof zal nu de schade van [appellanten] c.s. begroten. Bij de begroting van de schade geldt als uitgangspunt dat [appellanten] c.s. zoveel mogelijk in de situatie moeten worden gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd als [geïntimeerde] niet tekort zou zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, maar [appellanten] c.s. zou hebben gewaarschuwd en het parket niet op de zanderige vloer zou hebben gelegd. Dit brengt mee dat de volgende twee situaties met elkaar moeten worden vergeleken:
1) de feitelijke situatie waarin [appellanten] c.s. verkeren nu [geïntimeerde] hen niet gewaarschuwd heeft voor de ondeugdelijkheid van de vloer en de parketvloer wel door [geïntimeerde] gelegd is, en
2) de hypothetische situatie waarin [appellanten] c.s. zouden hebben verkeerd indien [geïntimeerde] zijn waarschuwingsplicht wel was nagekomen en hij de parketvloer niet op de zanderige vloer zou hebben gelegd.
Met inachtneming hiervan zal het hof hierna de door [appellanten] c.s. gestelde schadeposten bespreken.
leveren en aanbrengen parketvloer
4.12
[appellanten] c.s. houden [geïntimeerde] volledig aansprakelijk voor de kosten van het leveren en aanbrengen van de nieuwe parketvloer door derden. Het hof overweegt dat, indien [geïntimeerde] niet tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, hij het door [appellanten] c.s. aangekochte parket niet op de gebrekkige cementdekvloer had gelegd. In die (hypothetische) situatie hadden [appellanten] c.s. dus nog de beschikking gehad over het parket en had [geïntimeerde] geen kosten in verband met het leggen van het parket gemaakt. Niet in geschil is dat in de feitelijke situatie het door [geïntimeerde] gelegde parket niet op een zodanige manier van de cementdekvloer kon worden verwijderd dat het hergebruikt kon worden. Gelet hierop komen de kosten in verband met het leveren en aanbrengen van de tweede parketvloer voor toewijzing in aanmerking. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen stond het [appellanten] c.s. daarbij vrij dit parket door een derde te laten leggen, nu [geïntimeerde] in verzuim verkeerde.
4.13
[appellanten] c.s. hebben ter onderbouwing van deze schadepost verwezen naar een factuur van Parketloods ad € 5.838,- ter zake van het nieuwe parket en naar twee facturen van Laslo Parket van totaal € 2.625,41. [geïntimeerde] heeft (ook in hoger beroep) geen verweer gevoerd tegen deze facturen. Het hof zal daarom voor het leveren en aanbrengen van de parketvloer het bedrag van (€ 5.838,- + € 2.625,41 =) € 8.463,41 toewijzen.
uithuizen en meubels opslaan
4.14
[appellanten] c.s. vorderen van [geïntimeerde] 50% van de schade die zij stellen te hebben geleden ter zake van het ‘uithuizen en meubels opslaan’. [appellanten] c.s. stellen dat zij, nadat [geïntimeerde] de parketvloer had gelegd, de woonkamer en keuken weer in gebruik hebben genomen en dat zij in verband hiermee de woning moesten ontruimen toen de tweede parketvloer werd gelegd. De schade begroten zij op totaal € 986,26,- waarvan volgens [appellanten] c.s. € 493,13, voor rekening van [geïntimeerde] zou moeten komen.
4.15
Deze schadepost komt niet voor toewijzing in aanmerking. Ook indien [geïntimeerde] [appellanten] c.s. wel had gewaarschuwd voor de ondeugdelijkheid van de cementdekvloer had de cementdekvloer verwijderd moeten worden en hadden [appellanten] c.s. kosten moeten maken voor het uithuizen en opslaan van hun meubels. Deze kosten komen daarom niet voor rekening van [geïntimeerde] .
keuken demonteren en transport
4.16
[appellanten] c.s. vorderen van [geïntimeerde] 50% van de schade die zij stellen te hebben geleden ter zake van het demonteren en transporteren van de keuken. [appellanten] c.s. stellen dat de keuken nog niet geplaatst was op het moment waarop [geïntimeerde] de vloer kwam inmeten (24 mei 2016). Indien hij toen had aangegeven op de cementdekvloer geen parket te kunnen leggen was de keuken destijds niet geplaatst. Het hof begrijpt uit de schadeopstelling van [appellanten] c.s. dat zij aanspraak maken op 50% van de kosten voor het demonteren van de keuken (€ 900,-), het monteren van de keuken (€ 900,-), een nieuwe mat (€ 59,81) en een extra container (€ 289,-), in totaal dus € 1.074,40.
4.17
[geïntimeerde] betwist gehouden te zijn de kosten in verband met het (de)monteren van de keuken te betalen. [geïntimeerde] stelt dat hij de cementdekvloer tijdens het inmeten niet heeft kunnen zien doordat deze bedekt was met een stukloper, dat de keuken reeds geplaatst was op het moment waarop hij de parketvloer heeft gelegd (vanaf 18 juni 2016) en dat de keuken ook niet op de parketvloer is geplaatst. Ook indien [geïntimeerde] de parketvloer niet had gelegd, had de keuken dus verwijderd moeten worden bij het vervangen van de cementdekvloer.
4.18
Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat de keuken nog niet geplaatst was op het moment waarop [geïntimeerde] de vloer kwam inmeten op 24 mei 2016. [appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde] bij die gelegenheid geconstateerd heeft dat het oppervlakte van de cementdekvloer zanderig was en hen op dat moment geadviseerd heeft de vloer met primer te behandelen. Ervan uitgaande dat het probleem met de cementdekvloer daarmee verholpen zou zijn, hebben [appellanten] c.s. daarop de keuken laten monteren, nog voordat [geïntimeerde] op 18 juni het parket heeft gelegd. [geïntimeerde] heeft deze gang van zaken echter betwist. Hij stelt dat hij op het moment van inmeten de cementdekvloer helemaal niet gezien heeft, nu deze was afgedekt met een stukloper. Eerst op het moment dat hij het parket ging leggen
(18 juni 2016) heeft hij de zanderigheid van de cementdekvloer geconstateerd en geadviseerd de vloer met primer te behandelen. De keuken was op dat moment al gemonteerd.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , hebben [appellanten] c.s. naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de keuken nog niet geplaatst was op het moment waarop [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten door hen niet te waarschuwen voor de zanderige cementdekvloer en het parket te leggen. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat in de (hypothetische) situatie waarin [geïntimeerde] de vloer niet gelegd zou hebben de keuken eveneens gedemonteerd zou moeten worden zodat in zoverre geen sprake is van schade waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk kan worden gehouden. De vordering wordt afgewezen.
bouwplaatsvoorzieningen
4.19
[appellanten] c.s. vorderen onder verwijzing naar een factuur van ‘Marwin Wigger’ 50% van de kosten ter zake van bouwplaatsvoorzieningen ad € 1.273,90. Deze kosten houden volgens [appellanten] c.s. verband met het treffen van voorzieningen om extra beschadigingen tijdens de sloop van de cementdekvloer en parketvloer te voorkomen. Omdat het eenvoudiger is een cementdekvloer zonder parket erop te verwijderen dienen de helft van deze kosten voor rekening van [geïntimeerde] te komen.
4.2
Deze schadepost komt niet voor toewijzing in aanmerking. Ook indien [geïntimeerde] de parketvloer niet gelegd zou hebben zouden [appellanten] c.s. kosten ter zake van bouwplaatsvoorzieningen moeten maken in verband met het verwijderen van de cementdekvloer. [appellanten] c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat het eenvoudiger is alleen een cementdekvloer te verwijderen dan een vloer waarop parket verlijmd is. De stellingen van [appellanten] c.s. houden immers in dat de cementdekvloer te weinig hechting vertoonde en daardoor makkelijk losliet. Bovendien hebben [appellanten] c.s. niet gesteld wat het verschil in kosten voor bouwplaatsvoorzieningen zou zijn indien het parket niet gelegd was.
stut en sloopwerken
4.21
In verband met stut en sloopwerken vorderen [appellanten] c.s. onder verwijzing naar de factuur van ‘Marwin Wigger’ 50% van € 2.770,98 van [geïntimeerde] . [appellanten] c.s. menen dat het slopen van de cementvloer is bemoeilijkt door de aanwezigheid van het parket waardoor [geïntimeerde] de helft van de sloopkosten dient te vergoeden.
4.22
Ook deze schadepost komt niet voor toewijzing in aanmerking. [appellanten] c.s. hebben naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat de sloopkosten van de cementdekvloer hoger zijn door de aanwezigheid van het parket en hebben bovendien niet gesteld wat het verschil in kosten voor sloopwerkzaamheden zou zijn indien het parket niet gelegd zou zijn.
kosten betreffende het werk, opleveren en CAR verzekering
4.23
[appellanten] c.s. vorderen onder verwijzing naar de factuur van ‘Marwin Wigger’ vergoeding van 50% van de ‘kosten betreffende dit werk’ ad € 1.416,22, kosten van het opleveren ad € 216,02 en kosten voor de CAR verzekering ad € 36,61. Volgens [appellanten] c.s. betreft dit de reis- en verblijfkosten van de aannemer die de sloop en demontagewerkzaamheden heeft verricht, de kosten van het bezemschoon opleveren na de sloop en de kosten van de verzekering op de werkzaamheden van de aannemer.
4.24
[appellanten] c.s. hebben naar het oordeel van het hof ten aanzien van deze posten niet aannemelijk gemaakt dat dit kosten betreffen die zij niet hadden hoeven maken indien [geïntimeerde] de parketvloer niet gelegd zou hebben. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
slotsom schade
4.25
Gelet op het voorgaande dient [geïntimeerde] als gevolg van het niet nakomen van zijn waarschuwingsplicht en het leggen van het parket op de zanderige vloer een bedrag ter hoogte van € 8.463,41 aan [appellanten] c.s. te vergoeden.
Overige beschadigingen in de woning
4.26
[appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden ook schade heeft toegebracht aan het stucwerk en schilderwerk op de muren, alsmede aan de keukenpanelen. Zij houden [geïntimeerde] hiervoor volledig aansprakelijk. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij beschadigingen aan de muren en/of keuken heeft toegebracht en heeft erop gewezen dat naast hem ook andere werklieden aanwezig waren in de woning die de schade veroorzaakt kunnen hebben.
4.27
[appellanten] c.s. vorderen vergoeding van de kosten van het schuren van de wanden en het voorzien van schilderwerk (inclusief plafond) ad € 3.381,14 en van het vervangen van panelen in de keuken ad € 900,-. Zij stellen dat [geïntimeerde] deze schade bij het leggen van het parket heeft veroorzaakt. Ter onderbouwing van hun stelling wijzen zij op het expertiserapport van Jabjo, waarin is vermeld:
“Aansluitend zijn velerlei beschadigingen vastgesteld, met name deuken in de muren waardoor het stucwerk stuk is. Hierbij is het schilderwerk eveneens beschadigd. Tevens zijn de keukenpanelen in deze casus bij het aanbrengen van de parketvloer ook beschadigd en onherstelbaar.”Verder beroepen [appellanten] c.s. zich op het e-mailbericht van [D] van Parketloods aan [geïntimeerde] d.d. 1 juli 2016. [D] schrijft in dit e-mailbericht:
“Gisteren ben ik na aanleiding van de serieusheid van de klachten zelf gaan kijken om te zien wat er nu werkelijk aan de hand is. Ik ben me rot geschrokken. Onderstaand lees je wat ik heb geconstateerd. Het is een behoorlijke lijst:* mechanische krassen op vloer doorlopend over meerdere planken* vlekken handafdrukken (met lijm) op meerdere muren (op stahoogte)* 23 planken klinken hol in kamer (pockets)* in de hal ligt het eerste deel los of slecht verlijmd.* laatste meter niet afgelegd* lijmresten op verschillende planken*schade aan keuken (onder keuken zit lakschade aan antraciet eet gedeelde onder bij de vloer)* schade aan keukenblad hier zitten lijmhand afdrukken op die er niet af willen”Vervolgens e-mailt [D] [appellanten] c.s. op 5 juli 2016:
“Ik heb zowel mail als telefonisch contact gehad met [geïntimeerde] en hem met de schades aan muur, vloer en de keuken geconfronteerd. Graag zou [geïntimeerde] van jou of de keukenleverancier en schilder willen weten wat ongeveer of liever wat de schade exact is, zodat hij deze zo kan indienen bij zijn bedrijfsverzekering. Die kan op zijn beurt dan een expert langs sturen om de schade te verifiëren. De schade dien je rechtstreeks te regelen met [geïntimeerde] , omdat wij geen partij zijn in de door hem gemaakte schades.”Het hof stelt op grond hiervan vast dat zowel Jabjo als Parketloods beschadigingen hebben waargenomen aan de keuken en aan de muren. Dat sprake is van beschadigingen wordt door [geïntimeerde] ook niet betwist. [geïntimeerde] weerspreekt dat de beschadigingen door hem veroorzaakt zijn. Maar uit het e-mailbericht van Parketloods aan [appellanten] c.s. leidt het hof af dat Parketloods [geïntimeerde] heeft geconfronteerd met de beschadigingen en dat [geïntimeerde] daarop heeft gevraagd naar de exacte schade zodat hij deze in kan dienen bij zijn bedrijfsverzekering. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat hij dit inderdaad met Parketloods besproken heeft. Hiermee hebben [appellanten] c.s. naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] beschadigingen heeft veroorzaakt aan de muren en aan de keuken. Het hof constateert dat zowel Jabjo als Parketloods spreken over beschadigingen aan de keuken: Jabjo schrijft over onherstelbaar beschadigde keukenpanelen en Parketloods heeft lakschade aan de keuken en een lijmafdruk op het keukenblad vastgesteld. Hoewel deze beschrijvingen van de beschadigingen niet helemaal op elkaar aansluiten acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellanten] c.s. als gevolg van de beschadigingen de keukenpanelen hebben moeten laten vervangen. Uit de factuur van Cucchini Keukens d.d. 28 mei 2017 blijkt dat hiermee een bedrag van € 900,- gemoeid is geweest zodat [geïntimeerde] gehouden is dit bedrag aan [appellanten] c.s. te vergoeden. Ten aanzien van de beschadigingen aan de muren constateert het hof dat Jabjo schrijft over deuken in de muren waardoor stuc- en schilderwerk beschadigd zijn, terwijl Parketloods het alleen heeft over lijmafdrukken op de muren. [appellanten] c.s. vorderen ter zake van deze beschadigingen een bedrag van € 3.381,14 in verband met het schuren van de wanden en het voorzien van schilderwerk, inclusief plafond. Dit bedrag baseren zij op de factuur van [E] Schilders d.d.
1 augustus 2017. Het hof acht aannemelijk dat de muren enigszins beschadigd zijn geraakt en dat deze beschadigingen door [geïntimeerde] veroorzaakt zijn. Dat de muren inclusief het plafond volledig opnieuw geschuurd en geschilderd moesten worden naar aanleiding van door [geïntimeerde] veroorzaakte beschadigingen is echter niet aannemelijk. Het hof acht in verband met het bijwerken van enige schade aan het schilderwerk (ter zake van beschadigd stucwerk hebben [appellanten] c.s. geen bedrag gevorderd) een bedrag van € 250,- redelijk, zodat dit bedrag aan [appellanten] c.s. zal worden toegewezen.
De slotsom
4.28
De conclusie is dat het hof de vonnissen van de kantonrechter van 16 januari 2018 en 3 april 2018 zal vernietigen en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld een bedrag van € 9.613,41 (€ 8.463,41 + € 900,- + € 250,-) aan [appellanten] c.s. te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen vanaf 24 januari 2017. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste instantie aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op € 159,42 (explootkosten € 80,42 + griffierecht € 79.-) voor verschotten en op € 1.900,50 voor geliquideerd salaris voor de advocaat (3,5 punt, tarief II).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op (€ 104,09 explootkosten + € 760,- griffierecht =) € 864,09 voor verschotten en op € 2.685,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat (2,5 punt, tarief II).

3.De beslissing

Het hof vernietigt de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Zwolle van 16 januari 2018 en 3 april 2018.
Het hof veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] c.s. van een bedrag van € 9.613,41 (€ 8.463,41 + € 900 + € 250) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Het hof veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, voor wat betreft de
eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 159,42
(explootkosten € 80,42 + griffierecht € 79,-) voor verschotten en op € 1.900,50 voor geliquideerd salaris voor de advocaat en voor wat betreft het hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. vastgesteld op € 864,09 voor verschotten en op € 2.685,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat.
Het hof verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, R.E. Weening en I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
8 september 2020.