In deze zaak gaat het om [verzoeker], geboren in 2005, die sinds 17 januari 2006 onder toezicht is gesteld en sinds 15 februari 2017 uit huis is geplaatst. Hij heeft in verschillende instellingen verbleven en woont momenteel bij [C] in [A]. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, heeft de kinderrechter verzocht om een machtiging voor gesloten uithuisplaatsing, welke is verleend tot 11 december 2020. [verzoeker] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend, waarbij hij vraagt om afwijzing van het verzoek van Jeugdhulp voor gesloten plaatsing.
De zitting vond plaats op 18 augustus 2020, waarbij [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren. De ouders en andere betrokkenen zijn niet verschenen. Het hof overweegt dat de wet toestaat dat een kind in een gesloten accommodatie verblijft als er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn. Het hof concludeert dat de kinderrechter de machtiging terecht heeft verleend en bekrachtigt de beschikking. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verbeteringen in de situatie van [verzoeker], maar oordeelt dat het nog te vroeg is om te besluiten dat gesloten jeugdhulp niet meer nodig is.
De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 juni 2020 te bekrachtigen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters J.H. Lieber, J.B. de Groot en A.L.H. Ernes, met mr. M. Vodegel als griffier, en is op 8 september 2020 openbaar uitgesproken.