Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij en haar ex-echtgenoot op 1 november 2011 een eenmanszaak (Centraal Nederlands Incasso Bureau) hebben opgericht, die later is omgezet in een B.V., CNIB B.V. genaamd. Carpe Omnius B.V. was enig aandeelhouder en bestuurder van CNIB B.V. [appellante] was bestuurder van Carpe Omnius B.V. en daarmee indirect bestuurder van CNIB B.V. Op enig moment is [appellante] op de loonlijst van CNIB B.V. geplaatst. [appellante] verrichtte inhoudelijke werkzaamheden binnen CNIB B.V. en haar ex-echtgenoot droeg zorg voor het strategische deel en de acquisitie van klanten.
Bij vonnis van de rechtbank van 21 maart 2017 is CNIB B.V. in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. S.J.B. Drijber tot curator (hierna: de curator).
Ongeveer twee maanden voor dat faillissement, op 26 januari 2017, heeft [appellante] een bedrag van € 35.000 van de rekening van CNIB B.V. naar haar eigen rekening overgemaakt.
De curator heeft deze rechtshandeling ex artikel 42 Fw buitengerechtelijk vernietigd en [appellante] gesommeerd tot terugbetaling van het verschuldigde bedrag over te gaan. Omdat [appellante] hieraan geen gehoor gaf, is zij met instemming van de rechter-commissaris in rechte betrokken. Bij vonnis van de rechtbank van 21 februari 2018 is [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 35.000 aan de curator. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
De curator heeft [appellante] (voorts) aansprakelijk gesteld voor het totale boedeltekort in het faillissement van CNIB B.V. wegens onbehoorlijk bestuur (onjuistheden in de administratie en een (sterk) vermoeden dat niet is voldaan aan de boekhoudplicht). Vanwege het ontbreken van verhaal bij [appellante] is de curator hierover geen procedure tegen [appellante] begonnen.
Sinds 2 januari 2019 is [appellante] gedurende 36 uur per week werkzaam in loondienst. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij inmiddels een vaste aanstelling heeft gekregen en dat zij naast haar werk een door haar werkgever betaalde opleiding tot taxateur volgt.
ruim € 120.000 aan schulden. Naast de tot € 39.069,72 opgelopen schuld aan de curator gaat het onder meer om een schuld aan Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: SWEH) van € 31.610,01 (ontstaan in augustus 2018), een schuld aan Aegon Bank N.V. (hierna: Aegon) van € 9.859,91 (ontstaan in augustus 2018) en een schuld aan [C] inzake de voormalige huurwoning van [appellante] en haar ex-echtgenoot van € 13.069,50 (ontstaan in 2017).
3.3 De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van
afgewezen. Aan deze beslissing is ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de afgelopen vijf jaar, in het bijzonder de schuld aan de curator van CNIB B.V., te goeder trouw is geweest. Wat betreft die laatste schuld rekent de rechtbank het [appellante] aan dat zij wist of behoorde te weten dat het onverplicht overmaken van een bedrag van € 35.000 van CNIB B.V. naar zichzelf benadeling van schuldeisers tot gevolg zou hebben.
heeft in hoger beroep gesteld dat de betaling van € 35.000 geen onverplichte betaling betrof en dat zij de schuldeisers niet heeft benadeeld. Zij stelt dat CNIB B.V. op 1 februari 2015 een bedrag van € 35.000 van de heer [D] (hierna: [D] ) heeft geleend en dat CNIB B.V. dat bedrag toen in contanten heeft ontvangen. De overeenkomst van geldlening is op
1 februari 2015 op schrift gesteld en door [D] en door [appellante] (namens NCIB B.V.) ondertekend. Een afschrift van die overeenkomst heeft [appellante] in hoger beroep overgelegd.
De opmerking van [appellante] ter zitting dat op dit punt sprake is geweest van een vergissing, kan vanwege het ontbreken van voormelde stukken niet worden geverifieerd.
Blijkens de toelichting van [appellante] ter zitting in hoger beroep houdt deze schuld verband met het feit dat zij in strijd met een door de hypotheekverstrekker Aegon opgenomen huurbeding haar appartement heeft verhuurd aan (een) derde(n). Hoewel hieromtrent geen stukken zijn overgelegd, gaat het hof er, gelet op de verklaring van [appellante] ter zitting, vanuit dat SWEH om deze reden heeft geweigerd [appellante] kwijtschelding te verlenen van de restschuld op de hypotheek van Aegon. Daarmee kan ook ten aanzien van de schuld aan SWEH niet worden aangenomen dat deze te goeder trouw is ontstaan, zodat ook deze schuld in de weg staat aan toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling.
€ 10.000 afgelost op de schuld aan de curator - zijn positief, maar wegen nog onvoldoende op tegen de aard en omvang van de voor een groot deel nog recent ontstane schuldenlast.
Hierbij merkt het hof op dat deze weging mogelijk anders had kunnen uitvallen indien [appellante] het hof had voorzien van (de haar verzochte) stukken waarmee zij haar goede trouw van de hiervoor besproken schulden had kunnen aantonen dan wel de mate waarin zij niet te goeder trouw is geweest had kunnen nuanceren. Dergelijke stukken zijn echter niet overgelegd.
4. De beslissing