Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
8 juni 2018 voor [kind 2] en [kind 3] vastgestelde bijdrage ingediend bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht. De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank had ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog niet op dit verzoek beslist.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
€ 265,09 per maand en het aandeel van [ex-partner vrouw] in 2018 op (449/760,65*647=) € 381,91 per maand. Het hof becijfert het aandeel van de vrouw in 2019 op (330,65/788,63*660=) € 276,72 per maand en dat van [ex-partner vrouw] in 2019 op (457,98/788,63*660=) € 383,28 per maand. Dit betekent dat de vrouw haar voor [kind 4] beschikbare draagkracht niet volledig ten behoeve van hem hoeft aan te wenden en dat zij in 2018 nog (€ 311,65- € 265,09 =) € 46,56 per maand en in 2019 nog (€ 330,65 - € 276,72 =) € 53,93 per maand overhoudt dat zij ten behoeve van [kind 1] kan aanwenden.