ECLI:NL:GHARL:2020:6898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
200.280.331/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten uithuisplaatsing van jeugdige met complexe problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2020 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep betreffende de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een jeugdige, aangeduid als [verzoeker]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland had op 28 mei 2020 de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend. Het hof bekrachtigt de machtiging voor een kortere periode en houdt de beslissing aan voor de resterende periode om de jeugdige perspectief te bieden en te motiveren zijn positieve ontwikkeling voort te zetten.

De zaak betreft een jeugdige die sinds 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders van [verzoeker] hebben een complexe relatie met veel spanningen en huiselijk geweld, wat heeft geleid tot de huidige situatie. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] sinds februari 2020 een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat het nog te vroeg is om hem terug te plaatsen bij zijn moeder. Het hof benadrukt het belang van therapieën en hulpverlening voor zowel [verzoeker] als zijn ouders, voordat een thuisplaatsing kan plaatsvinden.

Het hof heeft besloten om de machtiging gesloten jeugdhulp niet per direct te beëindigen, maar om een voorwaardelijke machtiging te overwegen, zodat de ontwikkeling van [verzoeker] goed in de gaten kan worden gehouden. De GI is verzocht om uiterlijk 11 september 2020 informatie te verstrekken over de voortgang van de hulpverlening. De beslissing over de machtiging voor de resterende duur tot 26 december 2020 wordt aanhouden, met de mogelijkheid tot een eerdere thuisplaatsing indien de positieve ontwikkeling van [verzoeker] zich voortzet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.331/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 198802)
beschikking van 27 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de Jeugdzorg Plus Instelling [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.S. de Groene te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

In de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 mei 2020, staat hoe de procedure bij de kinderrechter is verlopen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 juli 2020;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Groene van 14 juli 2020 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 7 augustus 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2020 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen [D] en [E] . Ook zijn de moeder en de vader verschenen. Eén van de raadsheren, te weten mr. I.A. Vermeulen, heeft via beeldbellen (Skype voor Bedrijven) deelgenomen aan de zitting. Ter zitting heeft mr. De Groene mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.Wat staat er vast

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is geboren [in] 2004 [verzoeker] . De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [verzoeker] . De ouders zijn uit elkaar gegaan toen [verzoeker] ongeveer vijf jaar oud was. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, is [verzoeker] bij de moeder blijven wonen en ging hij om de week een weekend naar de vader. Na enige tijd is dit gewijzigd en ging [verzoeker] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader wonen.
3.2
Bij beschikking van 13 juni 2019 is [verzoeker] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 juni 2020. Bij diezelfde beschikking is het verzoek van de raad voor de kinderbescherming om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een drie-milieuvoorziening of een voorziening in het kader van een buitenlandtraject voor de duur van drie maanden, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van 29 juli 2019 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] verleend voor de duur van vier weken. [verzoeker] is daarop weggelopen en is op 1 augustus 2019 aangehouden op verdenking van strafbare feiten. [verzoeker] is in voorlopige hechtenis genomen, die op 6 augustus 2019 is geschorst onder voorwaarden, waaronder dat [verzoeker] meewerkt aan een civiele plaatsing bij [F] of een soortgelijke instelling.
3.4
Bij beschikking van 9 augustus 2019 is een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend met ingang van 26 augustus 2019 tot uiterlijk 26 december 2019. [verzoeker] verbleef op grond van deze machtiging in ' [G] ' van [H] . Vanuit die setting is, vanwege de hiervoor genoemde verdenking van strafbare feiten, psychologisch onderzoek gedaan door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar de persoonlijkheid van [verzoeker] . Het NIFP heeft op 24 november 2019 een rapport hierover geschreven.
3.5
Na een geweldsincident bij [H] eind oktober 2019 waarbij [verzoeker] betrokken was, is de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verzoeker] opgeheven en is hij overgeplaatst naar de justitiële jeugdinrichting [I] .
3.6
Bij beschikking van de meervoudige raadkamer van 11 december 2019 heeft de rechtbank weer schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen zolang [verzoeker] op civiele titel in [A] of een vergelijkbare Jeugdzorg Plus Instelling kan blijven. Op 13 december 2019 is [verzoeker] naar Behandelcentrum [A] intensieve jeugdzorg van Jeugdhulp Friesland gegaan (hierna: [A] ).
3.7
Bij beschikking van 18 december 2019 is een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] verleend met ingang van 26 december 2019 tot uiterlijk 26 juni 2020. Bij beschikking van 14 april 2020 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd voor zover die zich uitstrekt over de periode tot 13 juni 2020 en - in verband met de aflopende termijn van de ondertoezichtstelling op 13 juni 2020 - vernietigd voor het overige deel (namelijk tot 26 juni 2020) en in zoverre opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot het doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voorzover het de periode vanaf 13 juni 2020 (tot 26 juni 2020) betreft, afgewezen.
3.8
Op 25 december 2019 is [verzoeker] weggelopen bij [A] . Hij heeft zich op 14 januari 2020 gemeld bij de politie, waarna hij - na opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis - bij de justitiële jeugdinrichting [J] is geplaatst.
3.9
Na behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker] op 7 februari 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is [verzoeker] op 10 februari 2020 opnieuw bij [A] geplaatst, waar hij sindsdien verblijft.
3.1
Bij vonnis van 21 februari 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is [verzoeker] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 74 dagen (met aftrek van voorarrest) vanwege onder meer diefstal met geweld en bedreiging.
3.11
Bij de bestreden beschikking van 28 mei 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd tot 13 juni 2021. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend met ingang van 26 juni 2020 tot uiterlijk 26 december 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is om drie redenen (grieven) in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 mei 2020. Deze grieven gaan over de verlening van de machtiging tot gesloten jeugdhulp. [verzoeker] verzoekt het hof, zo is namens hem ter zitting toegelicht, het verzoek van de GI tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen tot de datum van de beschikking van het hof en de machtiging voor de resterende periode om te zetten in een voorwaardelijke machtiging met als voorwaarden: schoolgang, Relationele Gezinstherapie waaraan Cognitieve Gedragstherapie gekoppeld wordt, en, indien noodzakelijk, ondersteuning bij het stoppen met middelengebruik met de nadruk op stoppen met roken.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking (zo leest het hof:), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.3
De moeder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat zij zich aansluit bij het standpunt van [verzoeker] .
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op 29 juli 2019 is er voor het eerst een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] verleend. Ter zitting is namens [verzoeker] erkend dat het toen en tot februari 2020 nodig was om in te grijpen om te voorkomen dat [verzoeker] verder zou ontsporen.
[verzoeker] gebruikte drugs, had contacten met een crimineel netwerk en werd verdacht van betrokkenheid bij diverse strafbare feiten. Uiteindelijk is hij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanwege onder meer diefstal met geweld en bedreiging.
Verder blijkt uit het NIFP-rapport van 24 november 2019 (zie 3.4) dat er grote zorgen zijn over (de persoonlijkheidsontwikkeling van) [verzoeker] . Vastgesteld wordt onder meer dat [verzoeker] impuls- en agressieregulatieproblemen heeft, zelfbepalend gedrag vertoont en moeite heeft met regels en gezag. Ook zijn er zorgen over zijn keuze van vrienden en zijn gebrekkige gewetensontwikkeling, waarbij sprake is van een egocentrische houding en een beperkt empathisch vermogen.
Dat [verzoeker] moeite had met het accepteren van gezag blijkt ook uit het feit dat hij in de periode eind juli 2019 - februari 2020 drie keer is weggelopen uit een instelling waar hij op dat moment verbleef.
Ook over de ouders waren grote zorgen. In de periode dat zij nog bij elkaar waren was er sprake van veel spanningen tussen de ouders en van huiselijk geweld waar [verzoeker] getuige van is geweest. Nadat zij uit elkaar zijn gegaan, merkte [verzoeker] dat de ouders een verschillende manier van opvoeden hadden. [verzoeker] ging daarbij de ouders tegen elkaar uit spelen. Ook hadden de ouders geen strakke lijn in de opvoeding voor wat betreft tijden en regels en waren zij onvoldoende in staat om [verzoeker] te begrenzen. De ouders stonden machteloos tegenover het manipulatieve gedrag van [verzoeker] en hadden geen grip meer op hem. De ouders hebben zelf ook eerder aangegeven niet meer te weten wat ze moeten doen en geen invloed te hebben op het doen en laten van [verzoeker] .
5.2
Tussen de betrokkenen is niet in geschil dat er hulpverlening en therapieën nodig waren en nog altijd zijn om aan bovenstaande problematiek te werken. Tussen de betrokkenen is wel in geschil vanuit welke verblijfssituatie van [verzoeker] hier op dit moment aan gewerkt kan worden. [verzoeker] is van mening dat dit nu kan vanuit de situatie dat hij weer bij de moeder woont. De GI is van mening dat dit de komende maanden nog vanuit de gesloten plaatsing bij [A] moet, maar dat het niet de bedoeling is om [verzoeker] tot eind december 2020 in geslotenheid te houden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en wat op de zitting is verteld, is gebleken dat [verzoeker] sinds februari 2020 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is sprake van een zichtbare gedragsverandering bij [verzoeker] , wat ook door de ouders wordt bevestigd. Bovendien verlopen de verloven goed en worden deze steeds verder uitgebreid. [verzoeker] gaat op dit moment één weekend per maand naar de moeder en één weekend per maand naar de vader (bij beide één nacht). Verder heeft [verzoeker] al langere tijd een doel voor ogen: hij wil graag kapper worden en hij is gemotiveerd om de bijbehorende opleiding en stage te volgen.
Daarbij komt dat [verzoeker] meewerkt met de hulpverlening en dat de hulpverleners tevreden zijn. Met betrekking tot de noodzakelijk geachte Cognitieve Gedragstherapie (CGT) is gebleken dat deze nog niet is begonnen, mede door wachttijden, en dat daarom is besloten om eerst in te zetten op Relationele Gezinstherapie (RGT) en om te onderzoeken wat nodig is binnen het gezinssysteem. Voor de RGT zal 21 augustus 2020 een intakegesprek plaatsvinden en dan zal bekeken worden welke behandeling passend is. De CGT zal later gestart worden en dit kan mogelijk ook uit vanuit de thuissituatie. [verzoeker] is ook bereid beide therapieën te volgen.
5.4
Het hof vindt het heel knap van [verzoeker] dat hij inmiddels al zes maanden een positieve ontwikkeling doormaakt en dat hij dit heeft weten vast te houden, ook in de periode dat vanwege de corona-maatregelen de voor [verzoeker] noodzakelijke behandelingen niet gestart of voortgezet konden worden. Het hof gunt het [verzoeker] en vindt het gezien deze positieve ontwikkelingen ook nu het moment om te denken over de mogelijkheid dat hij weer naar huis kan of in ieder geval overgeplaatst kan worden naar een meer open setting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [verzoeker] al lange tijd in een gesloten instelling verblijft, terwijl dit een zeer ingrijpende maatregel is waar terughoudend mee moet worden omgegaan.
5.5
Maar het hof vindt het echter op dit moment nog net iets te vroeg om [verzoeker] terug naar huis te laten keren. Uit het vermelde onder "3. De feiten" en het hiervoor onder r.o. 5.1 overwogene blijkt immers dat er sprake is van een zeer ernstige voorgeschiedenis en problematiek, waarbij [verzoeker] ernstig dreigde te ontsporen. Het is nog maar kort dat het de andere, goede kant op gaat.
Daarbij komt dat de afgelopen jaren meerdere keren is geprobeerd is om [verzoeker] in een andere (meer open) setting te plaatsen. [verzoeker] had al die keren, net als nu, verklaard dat het kwartje was gevallen, dat hij veranderd was en dat hij niet meer terug zou vallen in zijn oude gedragspatronen. Maar geen van die keren is dat gelukt.
Ook telt voor het hof mee dat de positieve ontwikkeling nu is gebeurd vanuit de gesloten plaatsing, waarin veel structuur wordt geboden en weinig verleidingen aanwezig zijn. In een meer open plaatsing zal juist minder structuur zijn en meer verleidingen. Het hof is het daarom eens met de GI dat er geen enkel risico mag worden genomen dat [verzoeker] in die meer open plaatsing terugvalt in zijn oude patronen. En evenzo is belangrijk dat [verzoeker] niet terugkomt in een thuissituatie waarin bij de ouders in hun opvoedingsaanpak weinig is veranderd. Want ook dat geeft een risico voor terugvallen in de eerdere problemen.
Het hof vindt het daarom extra belangrijk en noodzakelijk dat - voordat [verzoeker] thuisgeplaatst kan worden - de nog te volgen CGT en RGT stevig in de steigers staan. Dit is niet alleen voor de problematiek van [verzoeker] van belang maar ook voor de ouders. Het is ook voor hen, gezien de hiervoor vermelde zorgen met betrekking tot hun opvoedingsvaardigheden, van groot belang dat zij de RGT volgen, onder andere om te leren hoe zij met het gedrag van [verzoeker] kunnen omgaan en hem kunnen begrenzen en structureren. Daarnaast zullen de ouders goed moeten worden voorbereid op de thuiskomst van [verzoeker] .
Het hof verwacht dat uiterlijk 1 oktober 2020 er een voldoende stevige basis met betrekking tot de CGT en RGT gevormd kan zijn. Het hof verbindt hier een streefdatum aan, omdat het hof het voor [verzoeker] belangrijk vindt dat hem - nadat hij de afgelopen periode hard aan zichzelf heeft gewerkt - duidelijkheid, een perspectief en tegelijkertijd een stok achter de deur gegeven wordt, zodat hij - zo hoopt het hof - gemotiveerd blijft om zijn positieve ontwikkeling vol te houden.
5.6
Het hof zal echter niet de machtiging gesloten jeugdhulp per 1 oktober 2020 beëindigen. Gelet op voornoemde ernstige en langdurige voorgeschiedenis en problematiek, is het hof van oordeel dat er vanaf 1 oktober 2020 sprake zou dienen te zijn van een voorwaardelijke machtiging tot gesloten jeugdhulp. Op die manier kan er in de gaten worden gehouden of de thuisplaatsing van [verzoeker] goed verloopt en kan er direct ingegrepen worden mochten er problemen ontstaan. Daarbij biedt een voorwaardelijke machtiging [verzoeker] , zo hoopt het hof, de motivatie om zijn huidige, positieve gedrag voort te zetten en niet te vervallen in zijn oude gedragspatronen. Het hof verwacht van de GI dat zij voor
11 september 2020 alles geregeld kunnen hebben wat nodig is voor de uitvoering van een voorwaardelijke machtiging (artikel 6.1.4 van de Jeugdwet), waaronder het (laten) opstellen van een hulpverleningsplan als bedoeld in lid 5 en 6 van dat artikel.
5.7
Op grond van het hiervoor overwogene komt het hof tot de volgende conclusie. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] nu nog niet thuisgeplaatst kan worden, maar wel dat hij, bij het doorzetten van de positieve ontwikkeling, zicht moet hebben op een kortere duur van de machtiging gesloten uithuisplaatsing dan de door de GI verzochte duur (tot 26 december 2020). Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 1 oktober 2020. Het hof zal de beslissing over de machtiging voor de resterende duur (tot 26 december 2020) aanhouden en de GI verzoeken om uiterlijk 11 september 2020 het hof te informeren als bedoeld in 5.6. Het hof zal vervolgens de zaak schriftelijk afdoen.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat het een teleurstelling voor [verzoeker] zal zijn dat hij niet al per direct weer bij zijn moeder mag gaan wonen. Maar niemand wil dat de geschiedenis zich zal herhalen en iedereen gunt het [verzoeker] dat het dit keer wel gaat lukken om zich op een positieve manier staande te houden in de maatschappij. Om de kans hierop zo groot mogelijk te maken, wil het hof net wat extra voorzorgsmaatregelen inbouwen. Het hof gaat ervan uit dat [verzoeker] nog even gemotiveerd zal blijven om bij [A] te verblijven, nu hij zicht heeft op een eerdere thuisplaatsing dan eind december 2020.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 mei 2020, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 1 oktober 2020;
houdt de beslissing met betrekking tot de verlening van de machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een gesloten accommodatie voor de periode van 1 oktober 2020 tot 26 december 2020 aan;
verzoekt de GI om uiterlijk 11 september 2020 de onder rechtsoverweging 5.6 genoemde informatie in te dienen bij het hof, in afschrift aan de overige partijen en belanghebbenden;
bepaalt dat partijen en belanghebbenden na ontvangst van de informatie van de GI in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich binnen een week hierover uit te laten;
bepaalt dat na de ontvangst van de informatie van de GI, de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Veenstra en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 27 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.