ECLI:NL:GHARL:2020:6874
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep ontruiming en huurbescherming in kort geding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de ontruiming van een woning. De appellant, wonende te [A], was in eerste aanleg gedaagde en had de kantonrechter verzocht om het vonnis van 24 april 2019 te vernietigen. De kantonrechter had in dat vonnis de vordering van de geïntimeerde, wonende te [B], tot ontruiming van de appellant toegewezen. De appellant betwistte de ontvankelijkheid van het hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de appeldagvaarding tijdig was uitgebracht en dat er geen sprake was van termijnoverschrijding. Het hof ging verder in op de feiten van de zaak, waarbij de appellant en de geïntimeerde een relatie hadden gehad en de appellant na de beëindiging van die relatie in de woning was blijven wonen. De geïntimeerde had de huur opgezegd en de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een onderhuurovereenkomst tussen de appellant en de geïntimeerde. Het hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de appellant zonder recht of titel in de woning verbleef. De grief van de appellant werd verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.