ECLI:NL:GHARL:2020:6795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
200.280.586
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging vonnis tot niet-ontvankelijkverklaring van afweringsverzoek in WSNP-zaak

In deze zaak hebben [appellant] en [appellante], beiden wonende te [A], in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin zij op 2 juli 2020 niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek was ingediend ter afwering van een faillissementsverzoek van Cumberland Investments Designated Activity Company. De rechtbank oordeelde dat een groot deel van de benodigde bijlagen ontbrak, waaronder een verklaring van een schuldhulpverlener. Het hof heeft op 31 augustus 2020 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij [appellant] aanwezig was met zijn advocaat, mr. B.H.A. Brauers, terwijl [appellante] niet verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank geen ruimte zag om [appellant] en [appellante] langer dan het verleende uitstel te geven om hun verzoek aan te vullen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht tot niet-ontvankelijkheid is gekomen, en ziet geen aanleiding om de behandeling van het verzoek met een termijn van zes maanden aan te houden. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.280.586
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/370618/370620)
arrest van 31 augustus 2020
in de zaak van
[appellant]
en
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
hierna: [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. B.H.A. Brauers.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Ter afwering van een door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), op 3 april 2020 ontvangen faillissementsverzoek van Cumberland Investments Designated Activity Company (hierna: Cumberland), hebben [appellant] en [appellante] op
11 mei 2020 bij die rechtbank een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling ingediend.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 2 juli 2020 zijn [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 10 juli 2020 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 juli 2020. [appellant] en [appellante] verzoeken het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, op hen de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, zo nodig door middel van een nadere termijn van zes maanden of een andere termijn om hun verzoekschrift te completeren met de nu nog ontbrekende stukken en gegevens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 13 juli 2020 van mr. Brauers, de door mr. L. Aardoom namens Cumberland ingediende faxberichten van 5 augustus 2020 en 20 augustus 2020, en het faxbericht met bijlagen van 21 augustus 2020 van mr. Brauers.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Brauers. [appellante] is niet verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant] , geboren [in] 1948, en [appellante] , geboren [in] 1947, zijn met elkaar gehuwd. Zij ontvangen ieder een AOW-uitkering (€ 10.343 per jaar) en [appellant] daarnaast een pensioenuitkering (€ 7.199 per jaar).
3.2
De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] op grond van artikel 287 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw) niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Aan deze beslissing is ten grondslag gelegd dat een groot deel van de voor de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek benodigde bijlagen, waaronder de verklaring van een betrokken schuldhulpverlener dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een minnelijke schuldregeling te komen, ontbreekt.
Daarbij heeft de rechtbank ten overvloede overwogen dat zij geen ruimte ziet [appellant] en [appellante] nog langer dan het tot 9 juni 2020 verleende uitstel in de gelegenheid te stellen hun verzoek aan te vullen.
3.3
[appellant] en [appellante] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank hun een langere termijn had moeten gunnen om hun WSNP-verzoek te completeren. Zij verzoeken het hof hiervoor om een termijn van maximaal zes maanden.
3.4
Het hof oordeelt hiertoe als volgt.
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Brauers aangegeven dat de gemeente een volledig verzoekschrift naar de rechtbank heeft gestuurd.
Nu in de lijn van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1064) aangenomen moet worden dat de rechtbank, al dan niet met toepassing van artikel 287 lid 2 Fw, en behoudens de situatie waarin sprake is van misbruik van bevoegdheid, tot beoordeling van dat tweede verzoek zal overgaan, ziet het hof geen aanleiding de behandeling van het thans voorliggende WSNP-verzoek met (maximaal) zes maanden aan te houden. Het hof zal, nu het voorliggende verzoek niet compleet is, het bestreden vonnis op de door de rechtbank gebezigde gronden bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, B.J. Engberts en J.G.B. Pikkemaat, en is op 31 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.