Uitspraak
verweerster in (het voorwaardelijk incidenteel) hoger beroep,
verzoekster in (het voorwaardelijk incidenteel) hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
3.De feiten
Jouw uitspraak en het achterblijven van zichtbare verbeteringen in jouw functioneren, leiden ertoe dat het niet veel waarde heeft om desondanks te blijven aansturen op het uitvoeren van dit plan. Dat betekent dan ook dat we dit plan zullen stoppen.” [B] heeft in deze brief aan [verzoekster] aangekondigd te zullen beoordelen of er mogelijkheden zijn om haar te herplaatsen en een voorstel voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Met een brief van 6 mei 2019 heeft [verzoekster] hiertegen geprotesteerd. Op 9 mei 2019 heeft [B] bericht dat het verbetertraject definitief is gestaakt.
4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grief 2tegen dit oordeel. Zij erkent dat de (persoonlijke) verhouding tussen haar en [B] (ernstig en) duurzaam verstoord is geraakt, zodat zij niet meer kan terugkeren in haar eigen functie. Van een verstoring tussen [verzoekster] en IPO, haar werkgever, is echter geen sprake, zo voert [verzoekster] aan. Het hof volgt [verzoekster] hierin niet. [B] is lid van het Management Team van BIJ12. Anders dan [verzoekster] aanvoert, blijkt uit het dossier voldoende dat er sprake is van een verstoring in de arbeidsverhouding met niet alleen [B] , maar met eveneens een belangrijk deel van de andere leden van het managementteam van BIJ12. Zoals [verzoekster] onder 10 van het beroepschrift onderkent, hebben naast [B] twee andere leden te kennen gegeven problemen in de samenwerking met [verzoekster] te ondervinden. Het managementteam kent slechts vijf leden, zodat sprake was van een verstoring van de arbeidsverhouding met drie van de vier overige leden. Dat is van zwaarwegend belang. Dat de verstoring van de verhouding met de overige twee leden (afgezien van [B] ) veroorzaakt zou zijn door persoonlijke belangen van deze leden, zoals [verzoekster] onder 10 van het beroepschrift suggereert, acht het hof niet aannemelijk geworden. Daarmee staat in voldoende mate vast dat sprake was van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding binnen BIJ12.
grief 4aangevoerd dat IPO volstrekt onvoldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht. In hoger beroep moet de vraag of het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht is toegewezen worden beoordeeld naar de toestand ten tijde van de beslissing van de kantonrechter (‘ex tunc’), zie HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:284, rov. 3.2. Het gaat dus om de vraag of ten tijde van de beslissing van de kantonrechter herplaatsing in een andere passende functie niet mogelijk was of niet in de rede lag. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing in een andere passende functie niet mogelijk was dan wel niet in de rede lag. Er was sprake van een verstoorde samenwerkingsrelatie met [B] . [B] maakt niet alleen deel uit van het management team van BIJ12, maar ook van dat van IPO. Ook [verzoekster] is ingedeeld in de (hoge) schaal 14, zodat een passende functie voor haar op managementniveau gezocht moest worden. Dat zij in een dergelijke functie dan geheel los van [B] zou kunnen functioneren, acht het hof niet aannemelijk. In ieder geval beperkte dat gegeven de mogelijkheden. Daar komt bij dat IPO voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen passende functie beschikbaar was. Bij IPO Den Haag was er tot september 2019 sprake van een vacaturestop wegens reorganisatie. De beschikbare vacatures werden aangeboden aan de werknemers van IPO die bij die reorganisatie boventallig waren verklaard. [verzoekster] maakte geen onderdeel uit van die reorganisatie; zij werkte bij BIJ12 in Utrecht, een ander onderdeel van IPO. Bij brief van 19 april 2019 heeft [B] aangekondigd te zullen gaan zoeken naar herplaatsingsmogelijkheden voor [verzoekster] . Feitelijk is er vanaf mei 2019 gezocht naar mogelijkheden voor [verzoekster] . [B] heeft onder meer geïnformeerd naar de mogelijkheden voor een functie in Brussel en zij heeft een vacature bij de Provincie Overijssel bij [verzoekster] onder de aandacht gebracht. IPO heeft nog, tot 1 juli 2019, actief gezocht naar een passende functie voor [verzoekster] , doch zonder succes. Hoewel die inspanningen langer doorgezet hadden kunnen worden, is toch voldoende helder geworden dat herplaatsing in een andere passende functie niet mogelijk was.
de grieven 1 en 3aangevoerd dat niet vast staat dat [verzoekster] haar functioneren diende te verbeteren, dat het eenzijdig afbreken van de uitvoering van het plan van aanpak verwijtbaar is en dat dit is gebruikt om het ontslag [verzoekster] te kunnen schragen: [B] heeft volgens [verzoekster] bewust aangestuurd op [verzoekster] vertrek. Deze grieven zijn van belang bij de beoordeling van
grief 5waarin [verzoekster] heeft aangevoerd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. [verzoekster] baseert dit op haar stellingen dat IPO aan haar een zéér ambitieus verbeterplan heeft opgelegd, dat plan al na een maand eenzijdig heeft afgebroken, vervolgens in feite direct heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en geen serieuze herplaatsingsinspanningen heeft gepleegd. Mediation heeft niet plaatsgevonden, [verzoekster] is op non-actief gesteld en van haar persoonlijke account afgesloten.
Grief 6richt zich tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. [verzoekster] voert daarin aan dat de kantonrechter het beroep op de d-grond (disfunctioneren) heeft afgewezen en dat IPO daarom in de kosten had moeten worden veroordeeld. Dat argument gaat niet op omdat uiteindelijk beslissend is welke beslissing in het dictum wordt genomen. De kantonrechter heeft het verzoek van IPO tot ontbinding toegewezen, zodat er geen grond was om haar in de proceskosten van [verzoekster] te veroordelen.