ECLI:NL:GHARL:2020:6614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
200.278.730/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige en ouderschapsbeoordeling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter van de ouders, geboren in 2019. De kinderrechter had op 19 februari 2020 besloten dat de machtiging voor vijf maanden moest worden verlengd, maar de ouders zijn het hier niet mee eens en willen zelf voor hun dochter zorgen. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verzoekt om de beschikking te bekrachtigen.

De procedure is gestart met een verzoekschrift van de ouders, dat op 18 mei 2020 door het hof is ontvangen. De zitting vond plaats op 8 juli 2020, waarbij de ouders, hun advocaat, vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders hebben verzocht om een verloskundige als informant, maar dit verzoek werd afgewezen.

Het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders te groot zijn om de dochter terug te plaatsen. De moeder heeft een problematische voorgeschiedenis en de vader vertoont een dominante en soms boze houding. Het hof concludeert dat er eerst zicht moet komen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders voordat er kan worden overwogen of de dochter weer bij hen kan wonen. De ouders moeten meewerken aan een ouderschapsbeoordeling, wat zij tot nu toe hebben geweigerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de ouders af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.730/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 170078 en 171373)
beschikking van 20 augustus 2020
inzake
[verzoekster](de moeder),
[verzoeker](de vader),
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de raad voor de kinderbescherming (de raad),

Regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
2. de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,

3.de pleegouders van [de minderjarige] (de pleegouders),

wonende op een geheim adres.

1.1. Waar gaat het over

De kinderrechter heeft op 19 februari 2020 beslist dat de machtiging om de dochter van ouders ( [de minderjarige] ) uit huis te plaatsen voor vijf maanden moet worden verlengd.
De ouders zijn het met die beslissing niet eens. Zij willen zelf voor [de minderjarige] zorgen.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de ouders in hoger beroep met bijlagen (door het hof ontvangen op 18 mei 2020);
- het verweerschrift van de raad met bijlagen;
- twee journaalberichten van de ouders van 3 juli 2020, één daarvan met bijlage.
2.2
Het verzoek van de ouders is op 8 juli 2020 op een zitting behandeld. Bij die zitting waren aanwezig:
- de moeder en de vader met hun advocaat;
- namens de raad de heer [B] ;
- namens de GI mevrouw [C] en
- de pleegouders.
De ouders hebben het hof verzocht om mevrouw [D] , verloskundige en teamleider bij [E] , (als informant) toestemming te verlenen de zitting bij te wonen. Dat verzoek heeft het hof afgewezen.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
De ouders verzoeken het hof de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 19 februari 2020 te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 22 juli 2020 en (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de raad daartoe alsnog af te wijzen.
3.2
De raad verzoekt het hof om het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
4.1
Wat zijn de feiten
4.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren [in] 2019. De ouders oefenen samen het gezag over haar uit.
4.2
[de minderjarige] staat vanaf 22 november 2019 (voorlopig) onder toezicht van de GI. Deze maatregel geldt tot 22 februari 2021. Ook is [de minderjarige] vanaf 22 november 2019 met toestemming (een machtiging) van de kinderrechter uit huis geplaatst. [de minderjarige] woont nu bij de pleegouders.
4.3
De moeder heeft nog vier kinderen (2004, 2011, 2012 en 2017). Deze kinderen wonen niet bij de moeder.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter heeft toestemming gegeven voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 22 juli 2020. Die dag is inmiddels voorbij. Toch vindt het hof dat de ouders er nog belang bij hebben dat het verzoek van de raad en de beslissing van de kinderrechter door het hof wordt beoordeeld.
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Ook het hof vindt dat [de minderjarige] in de periode waarom het hier gaat niet terug kon naar de ouders. Er zijn te veel maar ook te grote zorgen over het veilig kunnen opgroeien van [de minderjarige] bij haar ouders. De kinderrechter heeft in zijn beslissing ook goed en duidelijk opgeschreven waarom die zorgen er zijn. Het hof voegt aan die motivering nog het volgende toe.
5.3
De ouders zijn het niet eens met de reden waarom [de minderjarige] vorig jaar (met spoed) uit huis is geplaatst. Aan het hof ligt die beslissing alleen niet voor. Het hof oordeelt nu alleen over de (machtiging tot uithuisplaatsing over de) periode van 22 februari 2020 tot
22 juli 2020.
5.4
[de minderjarige] is een baby van nog geen één jaar oud. Zij is volledig afhankelijk van haar verzorgers. Het is belangrijk dat er goed voor haar gezorgd wordt. Het gaat dan niet alleen om de basisverzorging.
Vanuit het verleden maar ook over wat er nu over de ouders bekend is, heeft het hof forse zorgen over de mogelijkheden van de ouders om [de minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden.
De vader is veel aan het werk en weinig thuis. In de thuissituatie zou de moeder de hoofdverzorger van [de minderjarige] zijn.
Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de moeder goed genoeg voor [de minderjarige] kan zorgen. Het hof mist dat vertrouwen omdat de mogelijkheden van de moeder als ouder eerder zijn onderzocht (door middel van een ouderschapsbeoordeling bij [F] in 2013) en toen is vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en de verzorging van de halfbroer van [de minderjarige] . Ook is daar vastgesteld dat de moeder niet leerbaar is. Zo is bijvoorbeeld gezien dat de moeder de halfbroer van [de minderjarige] over een veel te lange periode geen eten gaf.
Het hof heeft ook zorgen over de manier waarop de vader omgaat met emoties. Hij kan boos en star reageren en neemt ten opzichte van de moeder een overheersende rol aan. Dat heeft het hof ook op de zitting gezien. Voor [de minderjarige] zou een boze vader heel onveilig zijn. Dat geldt ook als die boosheid niet op haar maar op iemand anders is gericht.
5.5
De zorgen gelegen in de voorgeschiedenis van de moeder en de ontbrekende opvoedvaardigheden en de houding van de vader zijn zodanig groot dat ook het hof vindt dat er eerst zicht moet komen op de opvoedingsvaardigheden en de (on)mogelijkheden van de ouders voordat er beslist kan worden of de ouders zelf zorg kunnen dragen voor [de minderjarige] . Het hof vindt dat de ouders een patroon laten zien van weerstand en verzet. Ook nu is de samenwerking met de GI volstrekt onvoldoende. Het is met name voor [de minderjarige] bijzonder verdrietig dat zelfs een Plan van Aanpak niet met de ouders kan worden besproken. De vader lijkt alles buiten zichzelf te leggen. Bij het hof geven de ouders aan dat zij niet meer willen samenwerken met de GI. Ook willen/kunnen zij niet meewerken aan een ouderschapsbeoordeling. De ouders moeten zich realiseren dat er inmiddels veel kostbare tijd verloren is gegaan en het steeds moeilijker zal worden om [de minderjarige] weet thuis te plaatsen.
De ouders willen [de minderjarige] eerst thuis hebben en dan pas meewerken aan hulpverlening of een ouderschapsbeoordeling maar zo werkt het niet. De eerste stap is dat de ouders meewerken aan een ouderschapsbeoordeling of een psychologisch onderzoek en pas dan kan worden onderzocht of [de minderjarige] weer bij de ouders kan gaan wonen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 19 februari 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. I.A. Vermeulen en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier en is op 20 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.