In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 1 april 2020 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] werd verleend. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was eerder ingesteld en gold tot 26 maart 2021. De moeder verzocht de beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna: de GI), af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer kan zijn dan de resterende duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter had de machtiging verleend tot 1 april 2021, terwijl de ondertoezichtstelling tot 26 juni 2020 liep. Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode na 26 juni 2020 ten onrechte was verleend en heeft deze vernietigd. Voor de periode van 1 april 2020 tot 26 juni 2020 heeft het hof echter geoordeeld dat er wel degelijk een noodzaak was voor de uithuisplaatsing, gezien de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige].
Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter voor de periode van 1 april 2020 tot 26 juni 2020 bekrachtigd, maar de beschikking voor de periode na 26 juni 2020 vernietigd. De moeder had ook aangevoerd dat de mening van [de minderjarige] niet was betrokken, maar het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] was om hem niet te horen, gezien zijn gedragsproblematiek. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].