ECLI:NL:GHARL:2020:658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
200.265.259 en 200.265.210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van de beschikking tot verbod en ontbinding van de Hells Angels in Nederland

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 28 januari 2020, wordt de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 mei 2019, waarin de Hells Angels in Nederland verboden en ontbonden zijn, opgeschort in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de activiteiten van de Hells Angels in strijd zijn met de openbare orde en had de verzoeken van het Openbaar Ministerie toegewezen. De Stichting IEHA en HAM Corporation, die in hoger beroep zijn gekomen, hebben verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking, om te voorkomen dat de beschikking ten uitvoer wordt gelegd voordat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. Het hof oordeelt dat het belang van de appellanten bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van het OM bij de uitvoerbaarheid van de beschikking. De mondelinge behandeling in de hoofdzaak is gepland op 26 mei 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.265.259 en 200.265.210
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 461530 en 461539)
beschikking van 28 januari 2020 in het incident tot schorsing
in
zaak 200.265.259van:

1.de stichtingStichting IEHA,gevestigd te Gouda,

2.
[persoon A](lid van Hells Angels-charter Gouda),
3.
[persoon B](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
4.
[persoon C](lid van Hells Angels-charter South East),
5.
[persoon D](lid van Hells Angels-charter Northcoast),
6.
[persoon E](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
7.
[persoon F](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
allen woonplaats kiezende te Amsterdam,
appellanten in hoger beroep en verzoekers in het incident,
in de procedure bij de rechtbank: belanghebbenden,
hierna gezamenlijk: de Stichting c.s.,
advocaten: mrs. G.G.J.A. Knoops, C.J. Knoops-Hamburger en R.S. van Es,
tegen:
het Openbaar Ministerie,
woonplaats kiezende te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep en in het incident,
in de procedure bij de rechtbank: verzoeker,
hierna: het OM,
voor wie optreedt de officier van justitie bij het Landelijk Parket, tevens (plaatsvervangend) advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden,
met als belanghebbenden in hoger beroep:

1.de buitenlandse corporatie Hells Angels Motorcycle Corporation,gevestigd te Oakland, Californië, Verenigde Staten van Amerika,advocaten: mrs. N.M.K. Damen en J. de Koning,

2. de buitenlandse corporatie
Hells Angels Motorcycle Club,
zonder bekende vestigingsplaats,
niet verschenen,
3. de informele vereniging
Hells Angels Motorcycle Club Holland,
zonder bekende vestigingsplaats,
niet verschenen,
in de procedure bij de rechtbank: verweersters,
hierna: HAM Corporation (nr. 1), HAMC (nr. 2) en HAMC Holland (nr. 3),
en
in zaak 200.265.210van:
de buitenlandse corporatie
Hells Angels Motorcycle Corporation,
gevestigd te Oakland, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
appellante in hoger beroep en verzoekster in het incident,
in de procedure bij de rechtbank: verweerster,
hierna: HAM Corporation,
advocaten: mrs. N.M.K. Damen een J. de Koning,
tegen:
het Openbaar Ministerie,
woonplaats kiezende te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep en in het incident,
in de procedure bij de rechtbank: verzoeker,
hierna: het OM,
voor wie optreedt de officier van justitie bij het Landelijk Parket, tevens (plaatsvervangend) advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden,
met als belanghebbenden in hoger beroep:

1.de buitenlandse corporatie Hells Angels Motorcycle Club,zonder bekende vestigingsplaats,niet verschenen,

2. de informele vereniging
Hells Angels Motorcycle Club Holland,
zonder bekende vestigingsplaats,
niet verschenen,
in de procedure bij de rechtbank: verweersters (naast HAM Corporation),
hierna: HAMC (nr. 1) en HAMC Holland (nr. 2),
alsmede:

1.de stichtingStichting IEHA,gevestigd te Gouda,

2.
[persoon A](lid van Hells Angels-charter Gouda),
3.
[persoon B](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
4.
[persoon C](lid van Hells Angels-charter South East),
5.
[persoon D](lid van Hells Angels-charter Northcoast),
6.
[persoon E](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
7.
[persoon F](lid van Hells Angels-charter Amsterdam),
allen woonplaats kiezende te Amsterdam,
in de procedure bij de rechtbank: belanghebbenden,
hierna gezamenlijk: de Stichting c.s.,
advocaten: mrs. G.G.J.A. Knoops, C.J. Knoops-Hamburger en R.S. van Es.

1.De procedures bij de rechtbank

In de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 mei 2019 in de zaken met zaaknummers 461530 en 461539 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2019:2302)
staat hoe de procedures bij de rechtbank zijn verlopen. Het hof verwijst daarnaar.

2.Het geding in hoger beroep

in zaak 200.265.259:
2.1
Het hof heeft in deze zaak de volgende stukken ontvangen van partijen:
- het beroepschrift van de Stichting c.s. (met bijlagen), bij het hof binnengekomen op 29 augustus 2019; het beroepschrift bevat tevens een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank;
- de stukken van de procedure bij de rechtbank;
- het verweerschrift in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het OM, bij het hof binnengekomen op 21 november 2019;
- de brief van mr. Van Es van 24 december 2019, waarin zij namens de Stichting c.s. verzoekt in staat te worden gesteld een mondelinge toelichting te geven in het incident;
- de brief van het OM van 2 januari 2020, met de mededeling dat het OM geen mondelinge behandeling wenst in het incident;
- de fax van mr. Van Es van 14 januari 2020, waarin zij het hof meedeelt dat de Stichting c.s. alsnog afzien van een mondelinge toelichting in het incident.
in zaak 200.265.210
2.2
Het hof heeft in deze zaak de volgende stukken ontvangen van partijen:
- het beroepschrift van HAM Corporation (met bijlagen), bij het hof binnengekomen op 29 augustus 2019; ook dit beroepschrift bevat tevens een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank;
- de stukken van de procedure bij de rechtbank;
- het verweerschrift in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het OM, bij het hof binnengekomen op 21 november 2019;
- de brief van het OM van 2 januari 2020, met de mededeling dat het OM geen mondelinge behandeling wenst in het incident;
- de brief van mr. Damen van 7 januari 2020, waarin zij het hof bericht dat HAM Corporation afziet van een mondelinge behandeling in het incident.
in beide zaken
2.3
Het hof heeft bepaald dat in het incident een beslissing op de stukken wordt gegeven. Deze beslissing, over de vraag of de werking van de beschikking van de rechtbank moet worden geschorst in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, wordt vandaag gegeven. In de hoofdzaak zal nog een mondelinge behandeling volgen, waarna het hof daarin uitspraak zal doen (zie verder onder 3.9).

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Het OM vindt het noodzakelijk dat de Hells Angels worden verboden in Nederland. Daartoe heeft het OM twee verzoeken ingediend bij de rechtbank. Het ene verzoek is gericht tegen HAMC, volgens het OM een wereldwijde organisatie van alle Hells Angels op de wereld waarvan HAM Corporation onderdeel uitmaakt. Het andere verzoek is gericht tegen HAMC Holland, volgens het OM een Nederlandse organisatie (informele vereniging) van alle Hells Angels in Nederland.
HAM Corporation is verschenen en heeft verweer gevoerd. HAMC en HAMC Holland zijn niet verschenen. Wel hebben zich als belanghebbenden gemeld de Stichting c.s. Zij hebben ook verweer gevoerd tegen de verzoeken van het OM.
De rechtbank heeft in de beschikking van 29 mei 2019 geoordeeld dat de genoemde organisaties inderdaad bestaan en dat hun werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van het OM toegewezen. In de zaak tegen HAMC heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de werkzaamheid van HAMC, waarvan HAM Corporation onderdeel uitmaakt, in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW. In de zaak tegen HAMC Holland heeft de rechtbank HAMC Holland verboden verklaard en ontbonden. De rechtbank heeft de beschikking wat deze onderdelen betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de rechtbank de zaken aangehouden in afwachting van de benoeming van een vereffenaar (die moet zorgen voor de vereffening van de in Nederland gelegen goederen van HAMC en het vermogen van HAMC Holland).
3.2
De Stichting c.s. en HAM Corporation zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 29 mei 2019. Zij hebben daarbij tevens verzocht de tenuitvoerlegging van de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking te schorsen.
Zij willen daarmee voorkomen dat gevolg moet worden gegeven aan de beschikking terwijl nog niet is beslist op het hoger beroep. Het OM heeft verzocht deze verzoeken af te wijzen. Het hof is van oordeel dat er wel reden is om de werking c.q. tenuitvoerlegging van de beschikking te schorsen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel komt. Benadrukt wordt dat hiermee niet meer is beslist dan dat de werking van de beschikking is uitgesteld, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
3.3
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop, onder verwijzing naar de maatstaven die de Hoge Raad in een recent arrest heeft gegeven voor de beoordeling van onder meer incidenten over schorsing van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 351 Rv (in dagvaardingsprocedures). [1] Deze maatstaven gelden ook voor de beoordeling van incidenten over schorsing van de werking van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking op grond van artikel 360 Rv (in verzoekschriftenprocedures), zoals in deze zaak aan de orde is.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
De rechtbank heeft in de beschikking onder de kop ‘verdere verloop en uitvoerbaarheid bij voorraad’ het volgende overwogen:
“De rechtbank houdt beide zaken aan voor de benoeming van een vereffenaar. Voor het overige geeft de rechtbank in beide zaken een eindbeslissing: de verklaring en het verbod. De eindbeslissingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De wet heeft dit niet uitgesloten en niet is gebleken dat de wetgever dit heeft willen uitsluiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 4 december 2018 in een vergelijkbare procedure van het Openbaar Ministerie tegen de Satudarah Motorcycle Club (zaaknummer 200.245.707/01).”
Hiermee heeft de rechtbank uitdrukkelijk overwogen dat niet is uitgesloten dat de beslissingen - om een verklaring voor recht als bedoeld in artikel 10:122 BW te geven ten aanzien van HAMC (en indirect ten aanzien van HAM Corporation) en om HAMC Holland verboden te verklaren en te ontbinden op grond van artikel 2:20 BW - uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard. De beslissing om de verklaring voor recht en de verbodenverklaring en ontbinding dan ook inderdaad uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is als zodanig echter niet gemotiveerd: de rechtbank is niet ingegaan op de vraag of het belang van HAMC, HAM Corporation en HAMC Holland en de andere belanghebbenden bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op een door hen in te stellen hoger beroep is beslist, in de gegeven omstandigheden al dan niet zwaarder weegt dan het (als uitgangspunt geldende) belang van het OM dat de uitspraak hangende een hogere voorziening ten uitvoer kan worden gelegd. Het hof moet deze afweging daarom, met inachtneming van het genoemde uitgangspunt, alsnog maken. De hiervoor in 3.3 onder c. genoemde beperking (kort gezegd: dat sprake moet zijn van een kennelijke misslag of van nieuwe feiten en omstandigheden waarmee de rechtbank geen rekening heeft kunnen houden) geldt daarbij dus niet.
3.5
Bij deze afweging speelt allereerst een rol dat de wet weliswaar niet uitsluit dat een verbodenverklaring en ontbinding van een Nederlandse rechtspersoon op grond van artikel 2:20 BW en een verklaring voor recht ten aanzien van een buitenlandse corporatie als bedoeld in artikel 10:122 BW uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, maar dat de wetgever wel nadrukkelijk de bezwaren daartegen onder ogen heeft gezien. Zo staat in de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1984-1985, 17476, nr. 5, p. 8) het volgende:
“25. Dat de rechter ontbinding zal uitspreken met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, mag niet worden verwacht, omdat ontbinding een onherroepelijke ingreep is. Daarom wordt deze mogelijkheid hier noch elders in boek 2 BW uitgesloten in de ontbindingsbepalingen. Over de vraag of een verbodenverklaring bij voorraad uitvoerbaar kan worden verklaard, kan men aarzelen. Nu een verbodenverklaring slechts strafrechtelijke gevolgen heeft en artikel 140, lid 2, zoals nu gewijzigd voorgesteld, die gevolgen slechts verbindt aan een onherroepelijke verbodenverklaring, zal een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, als de rechter die al zou uitspreken, geen rechtsgevolg hebben.”
3.6
In dit geval zijn die bezwaren ook evident aanwezig. De ontbinding van HAMC Holland heeft tot gevolg dat moet worden overgegaan tot vereffening van haar vermogen, waarna zij ophoudt te bestaan. De verklaring voor recht dat de werkzaamheid van HAMC, waarvan HAM Corporation een onderdeel is, in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW leidt er ook toe dat de in Nederland gelegen goederen van HAMC en HAM Corporation moeten worden vereffend (artikel 10:122 lid 4 BW). Dit heeft onomkeerbare gevolgen. Het spreekt voor zich dat het belang van HAMC Holland en HAMC/HAM Corporation zich daartegen verzet. Het OM heeft daartegenover geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de uitvoering van de ontbinding (en de verklaring voor recht in zoverre) ter hand moet kunnen worden genomen, ook al is de ontbindingsbeslissing nog niet onherroepelijk. De enkele opmerking dat via de vereffening (enige mate van) controle op de naleving van de verbodenverklaring kan worden uitgeoefend, is daarvoor onvoldoende. Ten aanzien van de verbodenverklaring geldt verder het volgende. In artikel 140 Sr is alleen strafbaar gesteld de deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard of ten aanzien waarvan een onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 10:122 BW is afgegeven. Aan de verbodenverklaring en de verklaring ex artikel 10:122 BW zijn dus pas strafrechtelijke gevolgen verbonden als de beschikking onherroepelijk is. Dat is niet voor niets. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft daarom in dit opzicht geen effect. Een belang daarbij is wat dit betreft dus ook niet aan de orde.
3.7
De Stichting c.s. hebben aangevoerd dat de uitspraak feitelijk wel tot gevolg heeft dat
Hells Angels-leden worden beperkt in hun vrijheid van vereniging, dat zij niet meer over straat kunnen in door hen gekozen kleding en niet meer mogen samenkomen als leden van een club, wat een inbreuk oplevert op hun persoonlijke levenssfeer, dat burgemeesters naar aanleiding van de beschikking bevelen uitvaardigen op grond van de Gemeentewet waardoor er handhavend wordt opgetreden tegen Hells Angels-leden die zich herkenbaar in de openbare ruimte begeven, en dat het verbod er ook toe leidt dat Hells Angels-leden niet meer zonder meer hun dagelijkse werk kunnen uitoefenen (zo zijn er leden ontslagen of op non-actief gesteld, worden er “stopgesprekken” gevoerd met Hells Angels-leden die voor Defensie werkzaam zijn en wordt de verklaring van geen bezwaar van militairen die contact hebben met de Hells Angels ingetrokken). HAM Corporation heeft aangevoerd dat zij eigenaar is van een aantal handelsmerken, handelsnamen en auteursrechten, dat zij door de verklaring niet langer kan deelnemen aan het rechtsverkeer en dat zij daardoor niet kan optreden tegen inbreuken op haar intellectuele eigendomsrechten. Het OM heeft daartegenover alleen in het algemeen aangevoerd dat met de uitvoerbaarverklaring bij voorraad een halt wordt toegeroepen aan de geconstateerde schadelijke werkzaamheid van de Hells Angels en haar leden, in die zin dat uitingen van de club als zodanig, waarmee bijvoorbeeld bij anderen angst wordt ingeboezemd, niet langer zijn toegestaan. Naar het oordeel van het hof is dat door het OM gestelde belang onvoldoende geconcretiseerd om daaraan in dit kader, in het licht van het voorgaande, doorslaggevend gewicht toe te kennen.
3.8
De conclusie is dat het belang van HAMC Holland, HAMC en HAM Corporation (en de andere belanghebbenden) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van het OM dat de bestreden beschikking werking heeft en ten uitvoer kan worden gelegd hangende het hoger beroep.
De incidentele verzoeken worden daarom toegewezen.
3.9
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak is bepaald op 26 mei 2020.
In afwachting daarvan houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in het incident:
beveelt schorsing van de werking van de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2019 in de zaken 461530 en 461539;
in de hoofdzaak:
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. Wattel, C.J.H.G. Bronzwaer en S.C.P. Giesen, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.