ECLI:NL:GHARL:2020:6577

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
21-002526-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handelen in strijd met de Wet wapens en munitie met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld voor het in bezit hebben van voorwerpen die bestemd waren voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 124 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft de bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit op basis van een onrechtmatige binnentreding door de politie en de stelling dat de aangetroffen voorwerpen niet bestemd waren voor het treffen van personen of zaken. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de binnentreding rechtmatig was, omdat de verbalisanten beschikten over een machtiging tot binnentreden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit rapporten van deskundigen. De verdachte heeft een stoornis in het gebruik van cannabis en amfetamine, evenals een persoonlijkheidsstoornis. Gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om de strafoplegging van de rechtbank te handhaven, met een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 124 dagen voorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002526-18
Uitspraak d.d.: 21 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2018 met parketnummer 18-830402-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. P.T. Huisman, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zake van het onder 1 tenlastegelegde

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 124 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten - kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering, verplichte ambulante behandeling en begeleiding en een harddrugsverbod.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 23 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
- 2 bussen vloeibaar aanstekergas (All Ride Butane Gas) waaraan met ducttape een nitraatbom/vuurwerk was geplakt,
- 2 plastic 0,25 liter flessen waarin glasdeeltjes en/of spijkers zaten en waaraan/-in een nitraatbom/vuurwerk was bevestigd voorzien van een lont,
- 1 glazen jampotje met daarin spijkers, glasdeeltjes en/of een hoeveelheid terpentine en waarin/in de deksel een nitraatbom/vuurwerk was bevestigd, en/of
- 1 plastic 0,5 liter fles met terpentine, glasdeeltjes, en/of een doekje en waaraan/in de deksel een nitraatbom/vuurwerk in/door de deksel was bevestigd, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde (een) wapen(s) van de categorie II wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is primair door de raadsman aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 8 EVRM en in vervolg daarop van schending van de goede procesorde van artikel 6 EVRM, doordat de machtiging tot binnentreding zich niet in het dossier bevindt. Er is niet voldaan aan de vormvereisten neergelegd in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). In artikel 2 van die wet is bepaald dat de machtiging op schrift moet worden gesteld. De uitzondering van het derde lid, te weten dat een schriftelijke machtiging niet is vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden, is in deze zaak niet aan de orde. Er is aldus sprake van een onrechtmatige binnentreding, aldus de raadsman, hetgeen ertoe moet leiden dat de in de woning van verdachte na het binnentreden aangetroffen voorwerpen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Dit zou moeten leiden tot een vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de aangetroffen voorwerpen geen voorwerpen zijn die bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken, nu verdachte niet de bedoeling had om met die voorwerpen personen of zaken te treffen. Ook dit zou tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde moeten leiden.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman van verdachte. Het hof overweegt daarbij als volgt.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van politie op pagina 28 e.v. van het dossier opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] . Uit dit proces-verbaal volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 23 november 2017 de woning van verdachte wilden binnentreden in verband met verdenking van overtreding van de Opiumwet, dat verdachte daarvoor geen toestemming gaf en dat de verbalisanten daarom een machtiging tot binnentreden hebben gevraagd aan [naam] , hulpofficier van justitie [1] , en deze ook hebben gekregen. Dit laatste leidt het hof af uit de bewoordingen van het proces-verbaal. Immers is daarin vermeld dat [naam] een machtiging tot binnentreden heeft opgemaakt. Gelet op het voorgaande waren de verbalisanten dus in bezit van een machtiging tot binnentreden voordat de woning werd binnengetreden. Het binnentreden is aldus rechtmatig geschied. Het enkele feit dat de machtiging tot binnentreden zich niet bij de stukken van het geding bevindt, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig binnentreden, nu het hof reeds hiervoor heeft vastgesteld dat met een dergelijke machtiging is binnengetreden (zie HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9929). Het hof voegt daar nog aan toe dat de verdediging de gang van zaken zoals beschreven in voornoemd proces-verbaal ook niet heeft bestreden.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer van de raadsman wijst het hof op een arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7763. Uit dat arrest volgt dat het bij “voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken” gaat om voorwerpen die naar hun aard bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken. Het gaat dus om een geobjectiveerd criterium: de bestemming die verdachte voor ogen had, is niet van doorslaggevend belang. Gelet op het proces-verbaal onderzoek explosieven op pagina 65 e.v. van het dossier komt het hof tot de conclusie dat de voorwerpen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, te weten twee gasbusjes waaraan vuurwerk was bevestigd, twee plastic flessen met daarin glasdeeltjes en spijkers waaraan vuurwerk was bevestigd, een glazen potje met daarin spijkers, glasdeeltjes en terpentine waaraan vuurwerk was bevestigd en een plastic fles met terpentine en glasdeeltjes waaraan vuurwerk was bevestigd, naar hun aard bestemd waren voor het treffen van personen of zaken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks 23 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
- 2 bussen vloeibaar aanstekergas (All Ride Butane Gas) waaraan met ducttape een nitraatbom/vuurwerk was geplakt,
- 2 plastic 0,25 liter flessen waarin glasdeeltjes en spijkers zaten en waaraan een nitraatbom/vuurwerk was bevestigd voorzien van een lont,
- 1 glazen jampotje met daarin spijkers, glasdeeltjes en een hoeveelheid terpentine en waarin/in de deksel een nitraatbom/vuurwerk was bevestigd, en
- 1 plastic 0,5 liter fles met terpentine, glasdeeltjes, en/of een doekje en waaraan/in de deksel een nitraatbom/vuurwerk in/door de deksel was bevestigd,
zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde wapens van de categorie II wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie door voorwerpen, zoals glasdeeltjes, spijkers en nitraatbommen, te verzamelen en daarmee vuurwerkbommen te maken. Verdachte had deze vuurwerkbommen al geruime tijd in zijn woning aanwezig. Met het aanwezig hebben van deze, relatief zware explosieven in zijn woning heeft verdachte een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt.
De ernst van dit feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
Het hof houdt echter bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder uit het reclasseringsrapport van 28 maart 2018, het psychiatrisch rapport van 30 maart 2018, opgesteld door C.J.F. Kemperman, en het psychologisch rapport van 3 april 2018, opgesteld door drs. D. Breuker.
Psychiater Kemperman concludeert dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en amfetamine alsmede een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Kemperman sluit een paranoïde psychotisch beeld ten tijde van het tenlastegelegde ook niet uit. Verdachtes zelfcontrole werd beperkt door de persoonlijkheidsstoornis met een fascinatie voor vuurwerk en hang naar spanning alsmede een mogelijk paranoïde vertekening van de realiteit. Kemperman adviseert om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico schat de deskundige in als laag tot matig. Hij adviseert voorts behandeling en begeleiding bij de AFPN en VNN.
Psycholoog Breuker komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis van het achtervolgingstype en mogelijk ook van het somatische type. Daarnaast is sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Breuker acht verdachte, net als Kemperman, verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico schat de deskundige in als matig verhoogd. De deskundige acht behandeling van de waanstoornis en controle op het middelengebruik nodig. Het behandeleffect van een behandeling bij een AFPN wordt vanwege het gebrek aan motivatie niet groot geacht. Er zal bij verdachte eerder weer bemoeizorg moeten worden ingezet vanuit bijvoorbeeld een FACT in combinatie met toezicht vanuit reclassering.
Met beide deskundigen is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De reclassering adviseert om, gelet op onder meer verdachtes problemen op verschillende leefgebieden, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering van VNN te Assen, ambulante behandelverplichting door het FACT van GGZ Drenthe of een soortgelijke ambulante zorginstelling en een harddrugsverbod.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden is. Het hof komt, alles afwegende, tot dezelfde strafoplegging als de rechtbank, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 124 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals hierna geformuleerd. Het hof acht deze straf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
124 (honderdvierentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak meldt bij GGZ Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), Overcingellaan 19 te Assen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen en begeleiden door het FACT van GGZ VNN (of soortgelijke ambulante zorg), zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de VNN zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte verboden is harddrugs te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat verdachte inzicht geeft in zijn cannabisgebruik. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontroles, waaraan verdachte dient mee te werken.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 21 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2017, genummerd PL0100-2017309227-20, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] .