ECLI:NL:HR:2009:BG7763
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van explosieven in het kader van de Wet wapens en munitie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van explosieven, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie (WWM). De Hoge Raad beoordeelde of het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte een explosief, bestemd voor het treffen van personen of zaken, voorhanden had. De verdachte had op 8 juni 2006 in [plaats] een explosief in zijn bezit, dat door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) was onderzocht. Het NFI concludeerde dat het explosief, gezien de samenstelling en de mate van opsluiting, waarschijnlijk ernstig letsel zou kunnen veroorzaken bij ontbranding. De verdediging stelde dat de verdachte het explosief alleen voor vermaak had en niet voor het treffen van personen of zaken. Het Hof verwierp deze stelling en oordeelde dat de bedoeling van de verdachte niet relevant was voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd. Het beroep in cassatie werd verworpen, omdat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad benadrukte dat de uitleg van de relevante wetsbepalingen door het Hof juist was en dat de verdachte zich niet kon beroepen op zijn intenties met betrekking tot het explosief.