Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[voornamen verzoeker 1] [achternaam verzoeker 1] en,2. [voornamen verzoeker 2] [achternaam verzoeker 1] - [achternaam verzoeker 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,verzoekers,verder te noemen: de man respectievelijk de vrouw of de ouders,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [minderjarige 1] [achternaam verzoeker 2] , op [geboortedatum 1] 2003 (hierna: [minderjarige 1] ).
Bij de erkenning, die plaatsvond voordat [minderjarige 1] was geboren, hebben de ouders gekozen voor de geslachtsnaam [achternaam verzoeker 2] .
- [minderjarige 2] [achternaam verzoeker 2] , op [geboortedatum 2] 2008 en
- [minderjarige 3] [achternaam verzoeker 2] , op [geboortedatum 3] 2013.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
8 EVRM. Ook in de bestuursrechtelijke procedure zijn de bepalingen van het EVRM en de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daaraan heeft gegeven immers rechtstreeks van toepassing. Ten slotte betreft het naar het oordeel van het hof niet een situatie waarin evident sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde naamrecht, waardoor het bepaalde in artikel 1:7 BW en het daarop gebaseerde Besluit op voorhand buiten toepassing zou moeten blijven.