In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 16 januari 2017. De mishandeling bestond uit het hardhandig vastpakken van de haren van de aangeefster, het afknippen van stukken haar en het prikken in haar vingers met een schaar. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, ondersteund door andere bewijsmiddelen zoals verklaringen van haar ouders en foto’s van het letsel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de mishandeling en de impact op de aangeefster, evenals het feit dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten was veroordeeld. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.