ECLI:NL:GHARL:2020:6359
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis van de rechtbank in zaak van medeplegen van oplichting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1961, was eerder door de rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van oplichting. De rechtbank had op 21 juni 2018 een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zittingen van het hof op 23 september 2019, 16 januari 2020 en 28 juli 2020 is het onderzoek naar de zaak voortgezet. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling.
Het hof heeft de verweren van de verdachte in hoger beroep beoordeeld en is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de verdediging om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht af. Het hof oordeelt dat, gezien de ernst van het feit, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende afdoening is. De beslissing van het hof is op 11 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.