ECLI:NL:RBNNE:2018:2398

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
19/830262-10
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van oplichting met aanzienlijke waarde

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting. De verdachte, geboren in 1961, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam voort uit een incident dat zich voordeed tussen 8 en 23 december 2008, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich voordeden als potentiële kopers en een curator om op illegale wijze goederen van een bedrijf, [slachtoffer 1], te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken had gecreëerd, waardoor medewerkers van [slachtoffer 1] werden bewogen tot de afgifte van goederen ter waarde van ongeveer 180.000 euro. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde ter uitvoering van een koopovereenkomst. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 19/830262-10
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2018.
Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 december 2008 tot en met 23 december 2008 in de gemeente Emmen en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(een) medewerker(s) van) [slachtoffer 1] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van jacuzzi's en/of whirlpools en/of badkamerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 180.000 euro, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich bij medewerkers van [slachtoffer 1] voor gedaan/uitgegeven als potentiele koper van [slachtoffer 1] en/of als curator van [slachtoffer 1] en/of als transportregelaar/chauffeur, waardoor (die medewerker(s)) van [slachtoffer 1] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 december 2008 tot en met 23 december 2008 in de gemeente Emmen en/of de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen jacuzzi's en/of whirlpools en/of badkamerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 180.000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte betrokken is geweest bij de transactie in kwestie, maar dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit de wetenschap van verdachte blijkt dat hij betrokken was bij een oplichting dan wel diefstal van de goederen en daarin een aandeel heeft gehad. De raadsman heeft betoogd dat niet valt uit te sluiten dat verdachte handelde ter uitvoering van een koopovereenkomst.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft in de periode van 8 december 2008 tot en met 23 december 2008 meegewerkt aan het bewegen van [slachtoffer 1] tot afgifte van jacuzzi's, whirlpools en badkamerapparatuur. Verdachte erkent dit, maar ontkent dat hij wist dat hij door zijn handelen meewerkte aan een oplichting van [slachtoffer 1] dan wel diefstal van deze goederen.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] (de eigenaar van [slachtoffer 1] ) blijkt dat de voorraad van [slachtoffer 1] in december 2008 lag opgeslagen in een loods van transportbedrijf [bedrijf] te Apeldoorn en dat [slachtoffer 2] begin december 2008 met ene [naam 1] , een potentiële koper, had gesproken over de eventuele verkoop van het bedrijf. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer 2] informatie over [slachtoffer 1] gegeven aan deze [naam 1] , onder meer met betrekking tot de wijze waarop de voorraad was opgeslagen. [slachtoffer 2] herkende verdachte later aan de hand van de hem getoonde foto’s voor negentig procent als deze [naam 1] . Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat op 19 december 2008 omstreeks 10.00 uur een man langs is geweest bij het transportbedrijf te Apeldoorn, die hem vertelde dat hij namens de opkoper handelde en vroeg of de spullen die middag opgehaald konden worden. Diezelfde dag kwamen er drie vrachtwagens en werd het grootste gedeelte van de voorraad van [slachtoffer 1] meegenomen. [getuige 1] herkende [getuige 2] later als de man die in de ochtend was langs geweest om het transport van de badkamermeubelen vanuit de loods te organiseren. [getuige 2] verklaart bij de politie dat hij door verdachte is benaderd om mee te werken aan het op illegale wijze verkrijgen van sanitaire goederen, toebehorende aan [slachtoffer 1] [getuige 2] heeft verklaard dat hij tweemaal bij de transporthal in Apeldoorn is geweest, dat zijn rol was om vertrouwen te wekken met als doel dat de goederen die middag afgehaald konden worden, dat verdachte alle informatie had en dat verdachte het transport had georganiseerd. Getuige [getuige 3] verklaart bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris dat hij in opdracht van verdachte en [getuige 2] in december 2008 een hoeveelheid sanitair, bestemd voor een badkamer, vanuit een loods in Apeldoorn heeft getransporteerd naar Ruinen. Het transport was volgens [getuige 3] geregeld door verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de oplichting en dat hij deze tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft, door zich voor te doen als adspirant-koper, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, teneinde daarvan (met zijn mededaders) misbruik te kunnen maken. Hierdoor is een medewerker van [slachtoffer 1] uiteindelijk bewogen tot afgifte van de goederen met een totale waarde van € 180.000,00.
In het bijzonder heeft de rechtbank bij de beoordeling van het gewicht van de betreffende oplichtingsmiddelen de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:
- de hierboven geschetste en van tevoren bedachte en gehanteerde werkwijze;
- de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de door verdachte en zijn mededaders gedane leugenachtige mededelingen, in onderlinge samenhang bezien;
- het feit dat verdachte en zijn mededaders misbruik hebben gemaakt van een in het maatschappelijk handelsverkeer geldend gedragspatroon.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde oplichting.
medeplegen
Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij geldt dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
De rechtbank overweegt dat de bijdrage die verdachte heeft geleverd van voldoende gewicht is. Verdachte is blijkens het dossier de initiator geweest, hij heeft contact gelegd met [slachtoffer 2] , de eigenaar van [slachtoffer 1] en is (mede) verantwoordelijk geweest voor het transport. Dit heeft hij in overleg en samenwerking met medeverdachten gedaan. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen, heeft schuldig gemaakt aan de oplichting.
alternatief scenario
De rechtbank schuift het verweer van verdachte, inhoudende dat hij handelde ter uitvoering van een koopovereenkomst, als onaannemelijk terzijde nu dit niet met bescheiden of anderszins is onderbouwd en de getuigenverklaringen en de overige inhoud van het dossier, hier haaks op staan.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2008, opgenomen op pagina 385 e.v. van het dossier van de regiopolitie Drenthe, Regionaal Fraude Team, met nummer 2010070628, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben eigenaar van [slachtoffer 1] Wij verkopen douche cabines/whirlpools en meubelen. De voorraad was opgeslagen in een pand van [bedrijf] , gelegen aan de [straatnaam] in Apeldoorn. Op 18 of 19 december 2008 belde de bedrijfsleider van [bedrijf] , [naam 2] , de heer [naam 3] , die verantwoordelijk is voor de voorraad, op en meldde dat er iemand bij hem was die graag met de heer [naam 3] wilde spreken. [naam 3] kreeg de man aan de telefoon. De man vertelde dat hij daar was om de voorraden op te nemen. Begin december heb ik met de heer [naam 3] gesproken over een eventuele verkoop van het bedrijf [slachtoffer 1] . Vervolgens heeft [naam 4] een koper gevonden, genaamd de heer [naam 1] . Ik heb [naam 1] ontmoet en hem mondeling alle informatie van [slachtoffer 1] gegeven, ook van [bedrijf] en hoe de voorraad stond opgeslagen. Op woensdag 24 december 2008 kwam de heer [naam 3] in voornoemde loods. [naam 2] zei tegen [naam 3] dat ze van de week met 3 trailers de hele voorraad hadden weggehaald. Vervolgens belde ik [bedrijf] op om uitleg te vragen over mijn verdwenen voorraad. Ik kreeg van [naam 2] te horen dat een aantal dagen ervoor een curator bij [bedrijf] was geweest om de voorraad op te nemen van [slachtoffer 1] . Deze man die zich voordeed als curator had gevraagd aan [naam 2] wat er nog open stond aan huurschuld en hij vertelde dat hij een koper had voor de voorraad van [slachtoffer 1] . Ik ben dus mijn voorraad van ongeveer 180.000,= euro excl. B.T.W. kwijt. De zogenaamde curator had volgens [naam 2] de voorraadlijsten. De enige aan wie ik deze voorraadlijst heb gemaild is [naam 4] . [naam 4] heeft mij verteld dat hij de lijst doorgemaild heeft aan de heer [naam 1] . Zij hadden contact met elkaar;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 13 oktober 2010, opgenomen op pagina 390 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Aan aangever/getuige werden enkele foto's getoond van vermoedelijk betrokkenen in
het onderzoek (bijlage Foto 1 t/m Foto 3).
Vraag: Herkent u iemand op deze foto's?
Antwoord: De man op foto nummer 3 herken ik voor negentig procent als de man die zich
destijds heeft voorgesteld als de voornoemde heer [naam 1] . Als ik zo naar het gezicht kijk ben ik er wel van overtuigd dat dit die [naam 1] was;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2010, opgenomen op pagina 392 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Aan [slachtoffer 2] werden de volgende foto's getoond:
Foto 3: Betreft een zwart/wit pasfoto van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961 .
Wij hoorden en zagen dat aangever/getuige [slachtoffer 2] vrijwel direct de man op foto nummer 3 aanwees als de potentiële koper van zijn bedrijf, waarover hij in zijn aangifte verklaarde;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 februari 2009, opgenomen op pagina 397 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 26 november 2008 kwam een man bij ons kantoor, die belangstelling had voor de goederen van [slachtoffer 1] . Hij vertelde dat [slachtoffer 1] te koop was en onder mijn begeleiding heeft hij de goederen toen bekeken. Op vrijdag 19 december 2008 kwam er een man op ons kantoor. Hij vertelde namens een opkoper te handelen en dat de koop van [slachtoffer 1] rond was. Hij vroeg of het bezwaarlijk was als de spullen die middag opgehaald werden. Uiteindelijk kwam de eerste auto omstreeks 13:00 uur. Er waren dus drie vrachtwagens. [slachtoffer 2] deed, toen hij mij op 26 december 2008 opbelde, erg verbaasd over het feit dat de goederen weggehaald waren uit de loods. Hij zei dat ik hem 185.000 euro schuldig ben;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 december 2010, opgenomen op pagina 444 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
U vraagt mij wat ik kan verklaren over het bedrijf [slachtoffer 1] uit Apeldoorn. Daar hebben wij het spul van gehad. Ik heb een afspraak met [slachtoffer 2] gemaakt in de buurt van Ede in een soort van der Valk hotel om te praten over voorraden die in de B.V. zaten. Het transport werd geregeld en de goederen werden gehaald;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 13 december 2010, opgenomen op pagina 464 e.v. van het dossier van de regiopolitie Drenthe, Regionaal Fraude Team, met nummer 2010070628, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
De voorraad van [slachtoffer 1] stond in Apeldoorn bij een groot transportbedrijf. [verdachte] en [getuige 2] vertelden mij dat de partij goederen zo snel mogelijk opgehaald moest worden. [verdachte] had mij de dag dat we naar Apeldoorn zouden rijden gevraagd om het vervoer te gaan regelen alsmede de betaling voor de trekkers en oplegger. De derde vrachtauto heeft [verdachte] geregeld. Verdachte werd een foto getoond van [verdachte] (foto 3). Ik herken de man op foto 3 afgebeeld als [verdachte] . In Apeldoorn trof ik de man waarvan ik de naam had gekregen op het kantoor. De man aan wie ik het geld heb overgedragen heeft de vrachtauto’s geladen;
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 20 augustus 2015 als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Het incident waarover ik ga verklaren deed zich in december van 2008 voor. Op een gegeven moment werd ik op kantoor benaderd door [getuige 2] en [verdachte] met de vraag of ik een transport kon regelen van een hoeveelheid goederen. Bij dat gesprek was trouwens ook [naam 5] aanwezig. Wat dat transport betreft in december 2008, wist ik dat er sanitair moest worden opgehaald. Uiteindelijk heb ik een vrachtwagen en een chauffeur geregeld en zijn we ook daadwerkelijk naar Apeldoorn geweest. Ter plaatse heb ik met een man gesproken waarvan ik dacht dat het de eigenaar was. Hij had sleutels van de loods. Ik ben zelf de loods in geweest. Uiteindelijk ging het om sanitair bestemd voor een badkamer. De goederen waren weliswaar verpakt, maar ik kon redelijk goed zien, dat het om sanitair ging. De goederen zijn naar Ruinen gebracht;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 1 december 2010, opgenomen op pagina 437 e.v. van het dossier van de regiopolitie Drenthe, Regionaal Fraude Team, met nummer 2010070628, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ging naar de bedrijfshal in Apeldoorn waar de goederen van [slachtoffer 1] waren opgeslagen. [verdachte] had mij gevraagd of ik wat geld wilde verdienen. [verdachte] kwam bij mij thuis. Dit was anderhalve week voordat het hele gebeuren in gang werd gezet. [verdachte] vertelde dat hij in een showroom van [slachtoffer 1] was geweest in het westen van het land. Hij had daar gesproken met de eigenaar van het bedrijf. [verdachte] vertelde dat de totale voorraad van dit bedrijf opgeslagen stond in een transporthal in Apeldoorn. [verdachte] vertelde dat er een rekening open stond bij de eigenaar van de transporthal en als die factuur voldaan werd de goederen “vrij” waren. De goederen konden daar dan onrechtmatig worden weggehaald. Daardoor konden wij samen een leuke cent verdienen. [verdachte] liet mij de brochure van [slachtoffer 1] zien met de daarbij behorende voorraadlijst. [verdachte] gaf aan wat mijn rol hierin zou zijn. Het staat mij bij dat ik twee keer bij de transporthal in Apeldoorn ben geweest. Ik zag hier wel mogelijkheden in en wilde meewerken om de sanitaire goederen op illegale wijze te verkrijgen. Een dikke week later vertelde [verdachte] aan mij dat ik op een bepaalde dag en tijdstip bij een chauffeurscafé te Rogat moest zijn. Hij vertelde mij ook dat hij het transport georganiseerd had en dat we even samen kwamen in chauffeurscafé “De Raket” en dat ik dan vooruit zou rijden. Ik wist dat de sanitaire goederen die middag gehaald zouden worden. Ik schat zelf de waarde van de goederen op 150 a 200.000 euro. Het doel van dat ik naar Apeldoorn ben gegaan was om vertrouwen te wekken met het doel dat de goederen die middag afgehaald konden worden. Ik wist dat het niet goed zat maar heb er aan meegewerkt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 08 december 2008 tot en met 23 december 2008 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
een medewerker van [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van jacuzzi’s en whirlpools en badkamerapparatuur met een totale waarde van ongeveer 180.000 euro,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid zich bij medewerkers van [slachtoffer 1] voorgedaan als potentiële koper van [slachtoffer 1] en als curator van [slachtoffer 1] en als transportregelaar/chauffeur, waardoor die medewerker van [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Medeplegen van oplichting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met de schending van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is en met de omstandigheid dat de goederen in kwestie een lagere waarde hadden dan door de officier van justitie is betoogd. Alles in overweging nemende heeft de raadsman betoogd om bij een bewezenverklaring toepassing te geven aan artikel 9a Sr, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van één jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 1] Door de brutale en uiterst geraffineerde wijze waarop verdachte met zijn mededaders de oplichting heeft gepleegd, heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Binnen de branche waarin het bewezenverklaarde feit zich afspeelde, is het gebruikelijk dat in goed vertrouwen wordt gehandeld. Verdachte heeft in strijd met het gebruikelijke goede vertrouwen gehandeld door zich voor te doen als adspirant-koper, zo het vertrouwen gewekt bij aangever en dit vervolgens op grove wijze geschonden. Ook heeft hij hierdoor het vertrouwen geschonden dat de maatschappij - ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer - mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de betreffende goederen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
overschrijding redelijke termijn
Gelet op de ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt echter rekening met de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had kunnen en moeten worden, omdat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Indachtig de kaders die de Hoge Raad (vgl. o.m. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578) hiervoor heeft aangereikt, waaruit onder meer volgt dat bij een overschrijding van meer dan 12 maanden naar bevind van zaken kan worden beslist, is de rechtbank van oordeel dat een groot gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank daarnaast rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr, waartoe zij acht heeft geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden (ook na het plegen van het bewezenverklaarde feit) meerdere keren voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Anders dan door de raadsman betoogd gaat de rechtbank, ten aanzien van de hoogte van het benadelingsbedrag, uit van het bedrag als genoemd in de aangifte, hetgeen ondersteuning vindt in de door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring. De rechtbank ziet derhalve geen reden om - in het voordeel van verdachte - met de hoogte van het benadelingsbedrag rekening te houden. Gelet op de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 12 maanden in beginsel passend en geboden.
Gelet op met name de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn is de rechtbank van oordeel dat daarvan een gedeelte van 10 maanden in de voorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 47 juncto 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2018.
mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, voornoemd, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.