ECLI:NL:GHARL:2020:6324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
200.280.284
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in het belang van minderjarigen met strijdige belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bijzondere curator voor twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de benoeming van de bijzondere curator door de rechtbank Overijssel, die op 5 maart 2020 had plaatsgevonden. De kinderen, geboren in 2003 en 2006, hadden geen contact meer met hun moeder, wat leidde tot een belangenconflict tussen hen en de met gezag belaste ouder. Het hof oordeelde dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk was om de belangen van de kinderen te waarborgen, gezien de strijdigheid tussen hun wensen en die van de moeder. De kinderen hadden aangegeven geen contact te willen met hun moeder, terwijl de moeder graag in contact wilde komen. Het hof benadrukte dat het in het belang van de kinderen was dat zij hun verhaal konden vertellen aan een onafhankelijke vertrouwenspersoon, om verdere schade aan hun identiteitsontwikkeling te voorkomen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof stelde dat de vader de kinderen moest stimuleren om in contact te komen met de bijzondere curator, ondanks hun eerdere terughoudendheid. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van minderjarigen in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.284
(zaaknummer rechtbank Overijssel 242060
beschikking van 11 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.J. van der Weide te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 5 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 mei 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties van de GI;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, verder: de raad, van 6 juli 2020;
- een e-mailbericht van de GI van 6 juli 2020 met als productie het verzoek verlenging
ondertoezichtstelling en verzoek machtiging uithuisplaatsing van de GI van 29 mei 2020;
- een e-mailbericht van de GI met als productie de e-mail van de GI aan de ouders
betreffende de informatie en contact met en vanuit de huisarts van 23 juni 2020.
2.2
Op 6 juli 2020 zijn de hierna genoemde [de minderjarige2] en [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders, hun advocaten, de GI en de raad door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden tezamen met het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van 2 april 2020 met zaaknummer 200.278.141 betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] . Namens de raad is met bericht vooraf niemand verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft het hof nog kennis genomen van het
e-mailbericht van de GI van 13 juli 2020. Daarin bericht de rechtbank Almelo de GI dat op
het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de GI van 29 mei 2020 als volgt is beslist:
'
Het verlengingsverzoek van de GI met betrekking tot de resterende drie maanden ondertoezichtstelling wordt toegewezen. Het verzoek om de kinderen uit huis te plaatsen per direct voor die periode wordt afgewezen. De beslissing op het verzoek tot verlenging en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, wordt aangehouden. Die zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer van 2 oktober 2020 te 09.30 uur. De rechtbank deelt hierbij nog mee dat de beslissing aan partijen kan worden doorgegeven en dat de beslissing zo spoedig mogelijk op papier komt. "
2.5
Voorts heeft het hof nog kennis genomen van het journaalbericht van mr. Van der Weide van 13 juli 2020 met als bijlage zijn schriftelijke aantekeningen die hij heeft voorgedragen tijden de mondelinge behandeling in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van 14 februari 2003 tot 13 november 2012. De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] geboren [in] 2003 te [A] en [de minderjarige2] geboren [in] 2006 te [A] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Na de echtscheiding is sprake geweest van een co-ouderschapregeling. [de minderjarige1] stond/staat ingeschreven op het adres van de vader en [de minderjarige2] stond/staat ingeschreven op het adres van de moeder. Sinds 20 november 2015 verblijven beide kinderen feitelijk op het adres van de vader.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verder te noemen: de kinderrechter, van 5 april 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 5 april 2017 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] vastgesteld bij de vader.
3.5
De termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen is telkens verlengd. Bij beschikking uitgesproken op 4 oktober 2019 en schriftelijk vastgelegd op 11 november 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 5 april 2020 onder aanhouding van het verzoek voor het overige en heeft de kinderrechter de GI verzocht om uiterlijk 4 maart 2020 een schriftelijk actueel overzicht van de stand van zaken aan de rechtbank te doen toekomen.
3.6
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking uitgesproken op 2 april 2020 en schriftelijk vastgelegd op 8 april 2020 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 juli 2020 en iedere verdere beslissing aangehouden tot de mondelinge behandeling van 24 juni 2020 om 12.00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 5 maart 2020 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI mevrouw [D] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen en, voor zover hier van belang, daarbij verstaan dat de bijzondere curator in het kader van de procedure met zaaknummer 236191 schriftelijk verslag zal doen van haar bevindingen aan de kinderrechter, welk verslag op een nader te bepalen datum voor de mondelinge behandeling, met de GI en de ouders zal worden besproken.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij beschikking het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator (het hof begrijpt:) af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader strekkende tot vernietiging van de benoeming van de bijzondere curator te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en); daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding (HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850). Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De benoeming van een bijzondere curator dient echter niet plaats te vinden met als doel in het algemeen de belangen van de minderjarige te beschermen. Voorts verdient opmerking dat de rechter bij beantwoording van de vraag of de benoeming van een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft (HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3968).
5.2
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat een bijzondere curator wordt benoemd. Het hof verwijst naar de uitgebreide motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt deze overwegingen en beslissing - na eigen onderzoek - tot de zijne. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende.
Er is sprake van een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 BW nu de kinderen geen omgang met de moeder willen en beide kinderen verklaren dat zij geen contact met de moeder willen hebben, terwijl de moeder als gezaghebbende ouder aangeeft graag in contact te komen met de kinderen. Dit heeft ertoe geleid dat de kinderen al meer dan vier jaar geen omgang hebben gehad met de moeder. In een dergelijke situatie zou de rol van de GI juist moeten zijn om helderheid te verschaffen over de achtergrond van de (reeds lang) aanwezige bezwaren van de kinderen om in contact te komen met de moeder. Gebleken is echter dat er sprake is van een gebrek van vertrouwen tussen de vader en de GI en de kinderen en de GI, zodat de GI niet in staat is aan haar rol uitvoering te geven. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij hun verhaal kunnen vertellen aan een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Ook al hebben de kinderen aangegeven dat zij klaar zijn met de zaak, geen contact willen hebben met de moeder en daarover ook niet in gesprek willen met weer een andere persoon, blijft het hof - evenals de rechtbank - bij dit oordeel. De gevolgen van voornoemde belangenstrijd zijn groot voor de kinderen (en voor de moeder). Uit de stukken, het gesprek met de kinderen en de mondelinge behandeling komt naar voren dat de vader en de kinderen geen vertrouwen hebben in de GI omdat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling alleen wil werken aan herstel van contact tussen de kinderen en de moeder, hetgeen de kinderen juist niet willen. Daarom komt de noodzakelijke hulpverlening niet van de grond. Het hof wijst op het belang dat de kinderen (kunnen) hebben bij herstel van het contact met de moeder. Voor de kinderen moet heel duidelijk worden wat de gevolgen zijn van hun keuze om (nog steeds) geen contact te willen hebben met hun moeder. Ook is belangrijk dat de kinderen, als zij op de hoogte zijn gesteld van de gevolgen van het langdurige verlies van contact met hun moeder, de mogelijkheid krijgen dit te verwerken en de kans krijgen om de mogelijkheden van herstel van contact met de moeder te heroverwegen. Een bijzondere curator kan samen met de kinderen bespreken en onderzoeken wat op dit moment voor hen het meest in hun belang is, hoe daarmee (juridisch) kan worden omgegaan en daarover met alle betrokkenen in overleg gaan.
5.3
Het feit dat de kinderen eerder hebben aangegeven niet met de bijzondere curator in gesprek te willen gaan, doet aan voormeld oordeel niet af. Het ligt op de weg van de vader om - in het kader van zijn gezagsuitoefening over de kinderen - de kinderen te stimuleren in dit contact om te voorkomen dat verdere schade optreedt in de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Dit kan plaats vinden als kinderen contact met (een van hun) ouders afwijzen en daarmee een deel van wie zij zijn niet erkennen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 11 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.