In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 21 augustus 2019 te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader was bepaald. De vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of haar verzoeken af te wijzen.
Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen over de opvoedsituatie bij beide ouders gewogen. De raad voor de kinderbescherming heeft in zijn rapportage aangegeven dat de moeder in het verleden niet voor stabiliteit heeft gezorgd en dat er zorgen zijn over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Desondanks heeft het hof geconcludeerd dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] opnieuw bij de moeder dient te worden vastgesteld, omdat de hulp voor het kind bij de moeder meer gewaarborgd lijkt te zijn. Het hof heeft daarbij ook de emotionele behoeften van [de minderjarige] in overweging genomen, die aangeeft bij de moeder te willen wonen.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader afgewezen. De zorgregeling die gold toen [de minderjarige] bij de moeder woonde, herleeft, en het hof heeft de ouders erop gewezen dat het van groot belang is dat zij de gemaakte afspraken nakomen. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], waarbij het hof de noodzaak van hulpverlening en stabiliteit in de opvoeding heeft benadrukt.