In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een echtscheiding en de betaling van een bruidsgave. De man en de vrouw, beiden met een advocaat, zijn in hoger beroep gegaan na een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw verzoekt in haar incidenteel hoger beroep de man te veroordelen tot betaling van € 31.350,-, vermeerderd met wettelijke rente, en om zijn vermogensbestanddelen in gelijke helften te delen. De man betwist de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave en stelt dat deze niet toekomt omdat zij het echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Het hof verwijst naar eerdere rechtsoverwegingen en oordeelt dat de vrouw recht heeft op de bruidsgave, ongeacht het echtscheidingsverzoek. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de vermogensbestanddelen te delen af, omdat dit onvoldoende bepaald is. Uiteindelijk vernietigt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank en oordeelt dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De man wordt veroordeeld tot betaling van de bruidsgave aan de vrouw, en de proceskosten worden gecompenseerd.