Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een akte d.d. 31 maart 2020 van de zijde van [appellante] ;
1.De feiten
1.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot € 7.463,-
- veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 827,05.
1.De grieven en de vorderingen
grieven 1 t/m 3in beroep gekomen van het bestreden vonnis.
Grief 1richt zich tegen toewijzing van het op grond van het boetebeding uit de overeenkomst van 9 oktober 2013 door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag van € 2.000,-. [appellante] gaat daarbij specifiek in op de geldigheid van de overeenkomst van 9 oktober 2013 (is deze nietig wegens onbevoegdheid van [appellante] , dan wel vervangen door een andere overeenkomst?), het al dan niet opeisbaar/verschuldigd zijn geworden van de boete en een matiging daarvan.
Grief 2ziet op de door [geïntimeerde] gemaakte kosten ter zake van de woningen waarvan [geïntimeerde] voor de helft vergoeding wil van [appellante] .
Grief 3gaat over de proceskosten in beide instanties.
1.De beoordeling
matiging
Het in strijd handelen met de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording betekent bovendien nog niet dat [geïntimeerde] hij om die reden gehouden is (een deel van) de kosten voor eigen rekening te nemen.