Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Hoffmann,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De vordering in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Over een dergelijke code bepaalt artikel 25 van de Wbp dat organisaties die voornemens zijn een gedragscode vast te stellen het College bescherming persoonsgegevens (later de Autoriteit Persoonsgegevens) kunnen verzoeken om te verklaren dat de in die code opgenomen regels een juiste uitwerking vormen van de wet of van andere wettelijke bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens.
Dit betekent dat als het door Hoffmann verrichte onderzoek in overeenstemming is met de Privacygedragscode in beginsel geen sprake is geweest van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [appellante] .
De door Hoffmann uitgevoerde en vastgelegde observatie van [appellante] vormt een dergelijk onderzoek, zodat deze op zichzelf dus valt onder de reikwijdte van de Privacygedragscode.
Daarmee is geen sprake van een onderzoek dat al naar zijn aard onrechtmatig is.
- de in artikel 8 aanhef en sub a genoemde grond voor gegevensverwerking - faalt, omdat die toestemming niet vereist is indien zich één van de andere in artikel 8 Wbp genoemde gronden voordoet. Artikel 34 Wbp voorziet ook uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat, zoals in dit geval ook is gebeurd, de betrokkene eerst achteraf wordt geïnformeerd over de
De Privacygedragscode bevat in afdeling 7.4 een regeling over observatie.
De tekst van die regeling luidt als volgt:
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen:
- het contact tussen [appellante] en ZGG was verstoord, in die zin dat gesprekken over (voortgang van) de re-integratie van [appellante] niet of alleen in een conflictueuze sfeer plaatsvonden. Daardoor ontbrak een basis voor een gesprek tussen ZGG en [appellante] over de vraag of zij ook andere werkzaamheden verrichtte;
- de observatie heeft feitelijk maar gedurende een halve dag plaatsgevonden;
- de tuin van [appellante] , zowel haar privé gedeelte als het gedeelte dat zij gebruikte voor haar theetuin, was zichtbaar vanaf de openbare weg;
- voor zover observaties zijn gedaan van handelingen van [appellante] in de theetuin en daarvan opnamen zijn gemaakt, geldt dat het waarnemingen in de openbare ruimte betrof;
- voor zover het betreft het privégedeelte van haar tuin en opnamen zijn gemaakte van de activiteiten van [appellante] daarin (in het bijzonder de “veegwerkzaamheden”) geldt dat ze niet plaatsvonden in een besloten gedeelte van de tuin waar [appellante] zich onbespied mocht wanen, maar in de open, ook voor een voorbijganger waarneembare, ruimte;
- voor de observaties die zijn gedaan en de opnamen die zijn gemaakt, zijn geen bijzondere kunstgrepen gebruikt; zij zijn gedaan vanuit een geparkeerde auto. Dat gebruik is gemaakt van een camera met zoommogelijkheid kan daarbij niet als een bijzondere kunstgreep worden beschouwd; daarmee is niets vastgelegd dat niet ook met het blote oog vanaf de openbare weg waarneembaar was;
- de foto’s die zijn gemaakt en in het rapport zijn opgenomen dienden in redelijkheid het onderzoeksbelang (om te achterhalen of [appellante] ook andere werkzaamheden verrichtte en of die werkzaamheden al dan niet in overeenstemming waren met haar hernia). De kwalificatie “oneervol” die [appellante] heeft gegeven aan enkele foto’s waarop zij van achteren en in gebogen positie is te zien, kan objectief bezien niet worden onderschreven, terwijl ook voor die foto’s geldt dat zij in redelijkheid het onderzoeksbelang dienden;
- Hoffmann heeft over haar bevindingen in neutrale toon gerapporteerd; kwalificaties of waardeoordelen komen niet voor in haar rapport.
V tot en met VII, zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat zij door de beweerdelijk onrechtmatige gedraging van Hoffmann schade heeft geleden. Die grieven hebben als basis dat Hoffmann onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld. Met het oordeel dat Hoffmann niet onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld, is de grondslag aan die grieven echter komen te ontvallen. Die grieven behoeven daarmee geen bespreking.