Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating producties.
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
Achter de woning ligt een bedrijfsterrein waarop een door [geïntimeerde] voor eigen rekening gebouwd bedrijfsgebouw staat. Ook dat terrein was eigendom van [appellante] . Dat terrein is plaatselijk bekend als [de a-straat] 29a, 29b en 29c te [A] , hierna te noemen: “de onroerende zaak”.
Artikel 15
[appellante] wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 2 januari 2015 een bod te doen.
graag verneem ik binnen 7 dagen of dat Uw cliënte door gebruik van wil maken of niet.
Als ik binnen 7 dagen niets verneem ga ik er van uit dat zij geen gebruik maakt van het recht tot eerste koop.”
binnen 7 (zeven) dagenna ontvangst van deze brief per e-mail uw schriftelijke reactie.”
Hij stelt [geïntimeerde] in gebreke en sommeert hem gevolg te geven aan de tussen partijen bereikte wilsovereenstemming en binnen acht weken na ontvangst van dit bericht tot levering over te gaan.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Over de stelling van [appellante] dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen overweegt de rechtbank dat, nog afgezien van de vraag of [geïntimeerde] een voldoende bepaald aanbod heeft gedaan, de brief van [appellante] van 17 juli 2017 geen aanvaarding van een aanbod inhoudt, omdat uit die brief blijkt dat het proces van aan- en verkoop ook in de visie van [appellante] zelf nog niet is afgerond. Over het verwijt dat [geïntimeerde] de onderhandelingen heeft afgebroken wordt overwogen dat [geïntimeerde] geen onderhandelingen heeft afgebroken, maar dat [appellante] zelf niet over de koopsom wilde onderhandelen.
Uit de afwijzing van de vorderingen van [appellante] volgt dat de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag kan worden toegewezen, aldus de rechtbank.
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen.
In de toelichting op haar grief bepleit [appellante] primair de stelling dat tussen partijen wel een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De grief en de toelichting daarop beogen die kwestie in volle omvang aan het hof voor te leggen. Subsidiair bepleit zij de stelling dat de waardebepaling door Visser Makelaardij moet worden beschouwd als een bindend advies ten aanzien van de koopprijs dat [geïntimeerde] dient na te komen, al dan niet na een eventuele actualisatie van die waarde. Meer subsidiair stelt [appellante] dat [geïntimeerde] haar de schade dient te vergoeden die zij lijdt doordat [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst dan wel voortvloeiend uit het bindend advies niet nakomt.
Argumenten voor een andere uitleg hebben partijen niet aangedragen.
Partijen moeten daarmee geacht worden in juli 2016 een koopprijs van € 397.000,- vastgesteld te hebben. Voor zover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat gebondenheid van hem aan die vaststelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, geldt dat hij geen omstandigheden heeft aangevoerd die deze stelling in voldoende mate onderbouwen.
Een koopovereenkomst is dan ook niet tot stand gekomen.
Na de waardebepaling door Visser Makelaardij hebben partijen gedurende bijna een jaar radiostilte betracht en (kennelijk) niet meer met elkaar gesproken over de koopovereenkomst. Pas op 13 april 2017 en nadat [geïntimeerde] daar om had gevraagd laat [appellante] weten nog geïnteresseerd te zijn in een koopovereenkomst. De stelling van [appellante] dat na het rapport van Visser Makelaardij [geïntimeerde] het initiatief tot verder contact over de koopovereenkomst had moeten nemen gaat daarbij niet op. Als in haar visie de prijsbepaling een aanbod inhield van [geïntimeerde] had het juist op haar weg gelegen om daar dan op te reageren.
De daarop volgende verhoging van de vraagprijs tot € 550.000,- lijkt tekenend voor de verstoorde verhoudingen tussen partijen.
Van een situatie dat [appellante] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een koopovereenkomst tot stand zou komen was mede door haar eigen opstelling in ieder geval geen sprake (meer). In die situatie was [geïntimeerde] gerechtigd om de onderhandelingen af te breken, door mee te delen dat hij afzag van verkoop.
grief 2komt [appellante] op tegen de opheffing door de rechtbank van het door haar gelegde leveringsbeslag. Uit het falen van grief 1 volgt dat de rechtbank op juiste gronden dat beslag heeft opgeheven.
Nu de grieven 1 en 2 falen, faalt ook die grief.
Het staat partijen vrij om opnieuw met elkaar in onderhandeling te treden over een verkoop van de onroerende zaak. Doordat [geïntimeerde] heeft besloten af te zien van verkoop bestaat het voorkeursrecht van [appellante] nog onverkort. Dat betreft dan echter een andere rechtsverhouding dan die waarover in deze zaak moet worden geoordeeld. Daarmee bestaat geen grond om in deze zaak een deskundige benoemen om de onroerende zaak opnieuw te taxeren.